1597, verraadt de flaptekst, in het jaar des heren, spot de titel, want een goede god laat zoiets niet bestaan: een schip als een machine, op weg naar rijkdommen in de Oost, levens vermorzelend als vliegen. Gustaaf Peeks vijfde roman A.D. is een gruwelijke, plaaggeestige evocatie van het fysieke, van straf, van onpersoonlijk lijden, van hoe vrijheid altijd betaald wordt. En toch is het geweldig geschreven, je komt er met moeite, maar dan ben je bíj deze van god verlaten bemanningsleden, herken je ze. En dan verdwijnen ze in de golven. Ik ben gestopt de doden te tellen.
N.B. Eerder publiceerden we voor uit A.D. En uit Godin, held en Ik was Amerika. Lees ook Ruth Kiefs bespreking van Godin, held.
De eerste pijn, het eerste bloed, komt vroeg in deze fragmentarische roman. Een kies wordt getrokken, een onrustige scène waarin Peek telkens van bemanningslid naar bemanningslid schiet. Een duistere roep om erkenning, prachtig geformuleerd, van de straffende instantie aan boord, meteen op pagina 2…
‘Kijk naar me, denkt de provoost. De mannen staan met opzet als een haag rond hun wandaden, altijd die gebogen ruggen, het laffe, gezichtloze wanneer hij arriveert, maar Jacob en vooral Aert steken daar duidelijk boven uit. Kijk naar me, waag het niet om weg te kijken. Hij is al van het bakdek afgedaald, hij kan niet meer verder, tussen de mannen is te dichtbij, ze moeten hem hier opmerken. Hier. Hier.Weifelend lijkt de bottelier zich met dichte ogen weer op te richten, een wonder, Siem hoopt dat de wind het gekreun van z’n moeite verbergt, terwijl Aert met z’n knieën hun dommelende last op z’n plek vergrendelt.’
… maar we schieten daarna meteen naar de man van de kies en naar de twee die hem vasthouden. De camera beweegt rusteloos door, en voor de helft van het boek zijn twee van de vier dood, de andere twee vallen weg in de anonieme massa die een scheepsbemanning is. Al in de eerste twintig pagina's vernemen we van een zwart jongetje dat aan boord gehaald is en na een maand als seksslaaf van de kapitein gediend te hebben nu haaienaas is. Niet veel verder vindt Siem een pink - de eigenaar duikt niet meer op. Pijn en bloed zijn twee van de constanten in dit boek. Wees voorzichtig, is het motto.
‘Aert waarschuwt hem wanneer hij slordig is, te ver met z’n gedachten van het schip en z’n maats dwaalt en in makkelijke vallen dreigt te trappen, al zo lang en vanzelf dat Siem geen verraad meer vreest.’
Och, Siem.
Nog weer later wordt een veertigtal zwarten, kostbare lading maar toch, gedood. Het is onzekerheid troef, ook bij de paar vrouwen die meereizen op zoek naar een beter leven. Dienstmaagden en een viertal ‘kraaien’ zijn mee als passagiers op deze levensgevaarlijke onderneming. Hun burka’s zijn een poging om de alomaanwezige geilheid af te wenden, maar ook zij betreuren hun verliezen, en verbinden dat aan de toornige god die in de titel besloten is: ‘Offers bestaan niet, het leven is te betekenisloos om als ruilmateriaal voor de eeuwigheid te dienen. U die alles hoort en niets erkent, maak ons eeuwig deel van uw toorn, laat ons niet alleen.’
Behalve bloed is er veel zaad in A.D., kameraden is regelmatig tussen aanhalingstekens te lezen, masturbatie en verkrachting zijn schering en inslag. Net als Peeks grote boek voor de liefde, Godin, held, is dit een lijfelijke roman, zijn personages vallen en staan op, verbrande huid aan opengescheurde huid, het lid stijf of toegetakeld. Dat verandert niet als we plotseling ergens anders zijn, ruim over de helft van de roman, als er in een gecursiveerd hoofstuk een eiland is, belagers, een fort, en dan:
‘Het schip ontploft. Ze begrijpen niet wat er gebeurt, waarom een verschrikkelijke storm hen optilt, ze niets meer kunnen zien, hun huid van vuur wordt, zoveel angst bestaat, waarom ze nu al moeten sterven.’
Het tweede deel van de roman kiest Peek wel voor één perspectief, van een jongen die op het eiland geboren is als zoon van een Portugees en een oorspronkelijke bewoonster. Hij leeft buiten de (islamitische?) gemeenschap en beschouwt zijn eigen volk even hardvochtig als de roden. Hij is slim en snel, een goede jager die het onzevader kent en ook de taal van de nieuwkomers leert. Die ‘arriveerden met grote honger’, en de boerderijdieren verdwenen, de wilde dieren trokken zich terug. ‘Alles zoemt en zigzagt boven het water, hij vraagt zich af hoelang het duurt voor hij ook minder insecten zal horen,’ merkt Peek op, in een toespeling op de ecologische apocalyps van ruim vierhonderd jaar later.
Meeleven met Peeks nieuwe hoofdpersoon is eenvoudiger, zijn nieuwsgierigheid is beter te volgen, zijn bezeten zwerftochten houden je langer vast. Maar zijn indrukken zijn even fragmentarisch, moeten jaren overbruggen en inhoudelijk brengt dit gekantelde perspectief meer van dezelfde ellende. De dieren worden opgegeten, de dochters verkracht, de roden slachten hun eigen mensen even gretig af als de oorspronkelijke bewoners.
Makkelijk maakt Peek het dan ook niet voor ons. Hij schopt ons een geweten, pesterig laat hij je levensechte mensen ontmoeten om ze vervolgens af te voeren. Dat geweten is links, marxistisch georiënteerd (je hebt Verzet. Pleidooi voor communisme toch wel gelezen?), fel op onze koloniale gruwelgeschiedenis en onze postkoloniale omissies (ook Ik ben Amerika), open over seks en gender. Neem het ter harte.
Maar die complexiteit is minstens zo literair als ideologisch geladen. Hoeveel kun je weglaten om een verhaal te vertellen? Een verhaal van een tijd en een plaats, van hoe de mens kan zijn en wil zijn, in de fragmenten die ons gegeven zijn? Toen ik begon aan A.D. kwam de term ‘puzzelstukje’ in me op - maar daarmee zou je een heelheid veronderstellen, een eenheid, en Peek toont ons juist een werkelijkheid in scherven, in flitsen pijn. Dat dat tegen onze conventies ingaat, vermoeden ook de personages. Het klinkt als een verzuchting, als de kraaien op het schip belaagd zijn: ‘was alles maar taal, een droge maat geluid, een bedwongen kudde aan betekenissen’, was er maar die herkenning waardoor je (pagina’s later) ‘in de juiste voorraad woorden tastte’, met als gevolg dat de soldaat en de aangetroffen Robinson ‘veranderden van honden die elkaar argwanend omcirkelden in mannen die geschiedenissen en geheimen konden delen’. Maar die al zo imperfecte taal rijmt niet altijd met de godverlaten werkelijkheid.
Kijk, A.D is even mooi en raak geschreven als gruwelijk te lezen, en je ziet Peeks bemanningsleden en zijn eilandbewoners reiken naar iets achter de horizon, je ziet ze zoeken naar begrip, naar een bedwongen betekenis. Maar wat er ook afgedwongen wordt, helderheid blijft nogal eens uit. Ook voor deze lezer blijven er duistere passages vol grimmige lyriek van wie dan nu - die was toch dood?! Voer voor herlezen. Maar wat blijft staan is het gitzwarte realisme, de prachtige gruwel van een mozaïek in leven en dood.
Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en hoofdredacteur van De Revisor - en in die positie de opvolger van Gustaaf Peek.