‘Une galerie de tableaux’, zegt Marie-Hélène Lafon in een interview over haar nieuwste roman Histoire du fils. Het boek verscheen afgelopen augustus, won in november de Prix Renaudot en werd in de tussentijd vertaald door Katelijne de Vuyst en uitgegeven bij Uitgeverij Vleugels. Het verhaal van de zoon, waarvan de tweede druk inmiddels in de winkels ligt, is inderdaad een soort kunstgalerij waar je van het ene schilderij naar het andere loopt, van het ene jaartal naar het andere hopt, en van het ene perspectief in het andere duikt. Een aangename verzameling schilderijen die meer dan alleen het verhaal van de zoon vertelt.
Veel van Lafons romans situeren zich in de Cantal, haar geboortestreek. Zo ook deze roman waarin we met de personages meereizen tussen de Cantal, de Lot en Parijs. Het eerste tafereel waar we als lezer voor staan dateert uit 1908. Lafon laat ons door de ogen kijken van de vijfjarige Armand die zit te denken aan al die zinnen, geuren en kleuren die hij om zich heen hoort, ruikt en ziet.
‘… hij draait de wat rare zin, die wegglijdt en hem ontsnapt, om en om achter zijn tanden, een poosje denkt hij uit alle macht aan de grijze zinnen van tante Marguerite, en aan haar geur, koude as en droge worst. Hij denkt vaak aan de geuren en kleuren van de mensen, de dingen, de kamers of momenten en toen Antoinette nog bij hen woonde in Chanterelle…’
Die affiniteit met taal komen we bij meer personages tegen. Het eerste hoofdstuk eindigt met een ernstig ongeluk en van 1908 springen we naar 1919 en kijken nu door de ogen van Paul, het tweelingbroertje van Armand. Het is winter, Paul zit met zijn andere broertje op een internaat en de oorlog is voorbij. Van achter zijn lessenaar dreunt Paul de Bucolica op en verlangt naar de meisjes in Chanterelle. Maar dan ontmoet hij mademoiselle G. Léoty:
‘Haar naam was op haar jas geborduurd, en hij stond Paul best aan, ook al werd hij enigszins verontrust door het initiaal. Georgette, Gisèle, Gertrude, Gilberte, Ginette, hij ploeterde in het moeras van de voornamen, maar haar familienaam had een zwierige, voorname klank, er trilde iets elegants, iets zalvends in wat indruk maakte.’
In het volgende schilderij, 1950, komen we er achter dat deze G. Leoty de moeder is van André – de zoon uit te titel. Ze heet Gabrielle en woont in alle vrijheid in Parijs, losgerukt van haar familie op het platteland. André ziet haar maar twee keer per jaar, wanneer ze met de trein naar de Lot reist, daar waar André opgroeit bij zijn tante Hélène en Leon, samen met zijn drie nichtjes en veel liefde om hem heen. André weet niet wie zijn vader is. Gabrielle heeft nooit iets over hem verteld en met dit mysterie moet André opgroeien.
‘Onbekend is een bijvoeglijk naamwoord, dat weet hij zeker, daar kan hij op rekenen, op de spraakkunst. Onbekende vader, dus onbekende zoon. Zijn vader en hij hebben dus een bijvoeglijk naamwoord van drie lettergrepen gemeen, waarvan de eerste een negatief voorvoegsel is en de twee laatste een voltooid deelwoord.’
Beetje bij beetje komen we meer te weten over de keuzes van de moeder, over de warmte van Hélène en uiteindelijk krijgt André te horen wie zijn vader is. Veel blijft echter onbesproken en onbekend. Na 1950 springt Lafon heen en weer in de tijd om uiteindelijk te eindigen in 2008, het jaar waarin Antoine, de zoon van André, zijn neef Armand ontmoet die is vernoemd naar het vijfjarige jongetje uit het eerste hoofdstuk.
Verspreid over honderd jaar, verteld vanuit zeven verschillende perspectieven, reizend tussen de natuur en de stad en de verschillende seizoenen, schetst Lafon in honderdveertig pagina’s het verhaal van de zoon André, maar óók dat van zijn familieleden:
‘Haar geheugen werkt op basis van geuren, de Parijse parfums van Gabrielle, de slaperige adem van haar drie dochters, en daarna die van André, als ze zich ‘s avonds, in de rustige kamer, over zijn bedje buigt voor ze zelf gaat slapen, de eerste aardbeien van het seizoen op de dinsdagmarkt, het scheerschuim van Léon. Ze heeft een eindeloos repertoire, ze dreunt het soms af, als het ware om vat te krijgen op haar leven…’
Lafon giet het leven van haar personages vaak in lange samengestelde zinnen die toch heel natuurlijk aanvoelen. Zonder dat het opvalt laat Lafon de directe dialoog achterwege en zonder haar eigen stem op te dringen, laat ze haar personages spreken.
In het laatste hoofdstuk is het even ploeteren in het moeras van voornamen die met een A beginnen, maar dat is het zeker waard. Het verhaal van de zoon is een aangename verzameling schilderijen, in een aangename vertaling van De Vuyst, en laat zien dat het verhaal van een zoon per definitie het verhaal van een hele familie is.
Joeba Bootsma studeerde Franse Taal en Cultuur, rondde de master Literair Vertalen af aan de Universiteit van Utrecht en liep stage bij Athenaeum.nl.