Recensie: Hamlet in de politiek: authenticiteit en twijfel als strategie

22 januari 2021 , door Thijs Kleinpaste
| | | | |

Hans van Mierlo leek soms populairder op links dan binnen zijn eigen partij. Echt opmerkelijk is dat niet, schrijft Thijs Kleinpaste. Als Hans van Mierlo al een politiek leider was, dan een volstrekt a-typische. Ogenschijnlijk weinig geïnteresseerd in de eigen partijbelangen, was de D66-leider meer beschouwer dan deelnemer van het politieke spel dat hij zo scherp overzag – vaak tot ergernis van zijn collega’s.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Een wonderbaarlijk politicus. Deze bespreking is doorgeplaatst van De Nederlandse Boekengids, net als Daniël Boomsma's stuk over de biografieAbonnees lezen meer. Neem ook een abonnement!

Geen enkele biograaf heeft het ooit eenvoudig, maar biografen die kunnen beschikken over een verzameling persoonlijke schrijfboeken met daarin een grote hoeveelheid zelfonderzoek, soms van literaire kwaliteit bovendien, worden geplaagd door een gekartelde zegen. Ze moeten zien te laveren tussen hun eigen oordeelsvermogen en de claim die hun onderwerp vooruitwerpt op zijn eigen biografie. Dat is helemaal het geval als de persoon in kwestie een lang leven in het openbaar heeft geleid, en er van hem als gevolg daarvan dus al een bijzonder groot aantal reeds gevormde indrukken bestaan: van familie en geliefden, van vrienden en naaste medewerkers, van collega’s, en van professionele beschouwers die het hun vak hebben gemaakt in het denken en doen van publieke figuren te kruipen.

Ondanks die moeilijke opgave is Hubert Smeets met Een wonderbaarlijk politicus, zijn biografie van Hans van Mierlo, in de biografische portretkunst ruimschoots geslaagd. Smeets is zich op een gezonde manier steeds bewust van het complexe terrein waarin hij moet treden. Zijn eigen onderwerp waarschuwde hem bovendien zelf. Zo halverwege zijn biografie, als Van Mierlo een psychisch zware periode doormaakt (zoals wel vaker) citeert Smeets een dagboekaantekening van Van Mierlo waarin hij zichzelf tot inzet maakt van zijn beroemde onderzoekende vermogens:

Er zijn denk ik twee redenen, waarom juist een dagboek uitnodigt tot liegen dan wel verhullen van de waarheid, dan wel oneerlijkheid over jezelf. De eerste heeft te maken met de presumptie dat alles wat geschreven wordt een, al is het nog zo heimelijk, verborgen bedoeling heeft toch gelezen te worden (al is het maar door 1 persoon). Bovendien is het opvallend hoe moeilijk het is vast te stellen wat je eigenlijk voelt of vindt van iets. Voelen en vinden zijn fluïde processen.

Die elementen – het zelfonderzoek en de behoedzame argwaan waarmee hij alle stelligheden tegemoet trad, ook die van zichzelf – lopen als een rode draad door het leven van Van Mierlo. Hij zocht naar de waarheid en twijfelde aan wat hij vervolgens vond. En hij was, zoals Smeets schrijft, een man uit één stuk. In een tijdperk waarin het persoonlijke politiek werd, bracht Van Mierlo zijn persoonlijkheid de politiek in. Het mens was de politicus en de politicus was het mens.

Een dertiger zonder plan

De vraag wat zijn rol was in de Nederlandse politiek van de twintigste eeuw is er een die Van Mierlo zich tijdens zijn leven zelf bij herhaling stelde. De vraag blijft ook na lezing van Een wonderbaarlijk politicus hangen.

Van Mierlo was, na een op slentergang afgelegde studie in Nijmegen en omzwervingen door Frankrijk, als ‘dertiger zonder plan’ terechtgekomen bij het Algemeen Handelsblad. De krant was, schrijft Smeets, een pleisterplaats voor talentvolle jongelingen die nog niet wisten wat ze met hun leven en zichzelf moesten doen. Pas vanaf zijn landing als redacteur op de buitenlandredactie van de krant beginnen er voor Van Mierlo dingen op hun plaats te vallen. Niet alleen Amsterdam, waar het steeds heviger botste tussen de bevolking en het gezag, maar ook de krant zelf was een microkosmos van de veranderende maatschappelijke stemming in Nederland. Verschillende generaties stonden regelmatig tegenover elkaar, en konden stevig van mening verschillen over de koers van de krant. Binnen de ruimte die de krant Van Mierlo bood ontwikkelde hij zich tot een journalist die zelf weliswaar moeizaam schreef, maar die door collega’s vaak werd opgezocht omdat hij met zijn observaties en suggesties hun stukken scherper en beter wist te maken. Hij was gul met zijn gedachten, en ontpopte zich tot een doortastend beschouwer van de regenteske politieke cultuur in Nederland.

De meeste politici worden op het moment dat ze de politiek betreden – of dat nu is uit ambitie of plichtsbesef, om een belang te behartigen of om een ideaal te dienen – ook min of meer gedwongen om over de politiek te gaan denken, en over hun eigen rol daarin (wat in zulke gevallen maar zelden tot echt interessante of diepe gedachten leidt). Er zijn ook mensen die min of meer van nature over politiek denken, om de eenvoudige reden dat ze het niet kunnen laten, en soms om die reden op het politieke toneel terechtkomen, en bij wie het denken op dat moment bovendien niet tot stilstand komt. Tot die tweede, zoveel zeldzamere categorie behoorde Van Mierlo.

Toen hij debuteerde in de politiek wierp een journalist hem voor: ‘Meneer van Mierlo, u ziet er meer uit als een vertwijfelde Hamlet, dan als een politiek leider.’ Van Mierlo gaf daarop toe altijd Hamlet te hebben willen zijn, maar dat hij niettemin nu zonder aarzeling had gekozen voor de politiek. Toen de journalist daarop vroeg hoe hij de Kamer in zou gaan, als politiek leider of als Hamlet, antwoordde Van Mierlo, met haast tastbaar plezier: ‘Hamlet in de Kamer, dat is noch voor het toneel, noch voor het politiek bedrijf een aanwinst. Als ik dan gekozen word op die plaats, dan zal ik proberen een politiek leider te zijn.’

Vandaag faal ik

Maar als hij een politiek leider was, dan een volstrekt a-typische. Van Mierlo was een zoekende, omzichtig formulerende politicus die, als hij geen ergernis wekte bij zijn collega’s (niet zelden in zijn eigen fractie), andere politici vertwijfeld kon achterlaten, omdat hij niet voldeed aan de verwachtingen waarmee ze hem in het politieke spel tegemoet traden. Fascinerend aan Smeets’ reconstructie van D66 tijdens die eerste jaren is dat Van Mierlo vaak als eenling optreedt. Hij staat regelmatig op enige afstand van zijn eigen fractie, heeft andere prioriteiten, en bekommert zich betrekkelijk weinig om de belangen van zijn partij – tot irritatie van diegenen die veel werk verzetten, ook voor van Van Mierlo, in de wens dat D66 na het overdonderende eerste succes niet onverrichter zake weer zou verdwijnen.

Smeets brengt de eenzaamheid van Van Mierlo als politicus aan het begin van de jaren zeventig, als hij leiding moet geven aan een fractie die het in meerderheid vaak met hem oneens is, met vaste hand tot leven. Terwijl Van Mierlo ijvert voor de totstandkoming van het kabinet-Den Uyl (het meest progressieve kabinet dat Nederland ooit kende), stuit hij binnen zijn fractie en de partij door zijn ‘monomane’ handelen vaak op weerstand. Soms lijkt het haast alsof Van Mierlo populairder was in linkse kringen dan in zijn eigen partij.

Zonder reden was dat niet. Van Mierlo voelde zich thuis in de grote familie van de sociaaldemocratie, zonder strikt genomen een sociaaldemocraat in de Nederlandse zin te zijn – een sociaaldemocraat, misschien, op de manier van mensen die het niet kunnen opbrengen een PvdA’er te zijn. Hij vond de sociaaldemocratie misschien wel de beste Europese uitvinding ooit, en het was zijn wens om via D66 uiteindelijk met de PvdA en de kleinere linkse partijen een Progressieve Volkspartij (PVP) te vormen. Smeets voert Jan Terlouw op, die over die periode zegt dat Van Mierlo ‘een hekel had aan dat liberale in D66’.

Er zijn mensen die tot hun overtuigingen komen door de omstandigheden van het leven, bij wie de ervaring voorafgaat aan het besef van de politieke betekenis van die ervaring. En er zijn mensen die tot hun politieke overtuigingen komen door onderzoek, reflectie en historisch besef. Mensen die, meestal ondanks het milieu waarin ze zijn opgegroeid, en ondanks het feit dat ze altijd een zekere mate van conflict zullen ervaren tussen het comfort waarmee hun klasse ze vertrouwd heeft gemaakt en de aard van het ideaal waaraan ze zich gebonden hebben, niettemin uit overtuiging tot hun opvattingen zijn gekomen. Smeets schrijft hoe Van Mierlo wanneer hij sprak zelden leunde op zijn eigen ervaringen als basis voor zijn opvattingen: ‘Zijn motieven houden zo iets afstandelijks en verhevens: een beeld, een redenering, een diagnose, een sentiment.’

Toch is er iets voor te zeggen dat Van Mierlo’s eigen levenservaringen hem deels tot de politicus maakten die hij was. Hij was geen mens met een kreukloos leven. Zijn jeugd kenmerkt zich door een reeks moeizame episodes in de relatie met zijn ouders, en een worsteling met de verwachtingen die er in zijn familie van hem waren. Hij was een man die in zijn relaties schade had opgelopen, en zelf eveneens soms aanzienlijke schade aanrichtte. Een man met persoonlijke tekortkomingen, die zich van die tekortkomingen evenwel bewust was, en die maakten dat hij uiteindelijk vooral terughoudend was om anderen de maat te nemen. En al droeg hij niet zoiets als een op de schouders drukkend klassenbewustzijn met zich mee, zoals sommige anderen van zijn generatie, hij kon toch onzeker en verlegen zijn. Hij twijfelde voortdurend aan zichzelf, en hij werd, bekende hij, regelmatig wakker met de gedachte ‘vandaag faal ik, vandaag val ik door de mand.’

Twijfel en zelfonderzoek als politieke deugden

Van Mierlo’s twijfel was altijd met hem, en bepaalde het timbre van zijn politieke stijl. Bij hem waren twijfel en zelfonderzoek verheven tot politieke deugden. Het meest verstrekkende gevolg van die twijfel is, denkelijk, zijn terugdeinzen voor het premierschap. Smeets schrijft hoe Van Mierlo in de vroege jaren negentig het hoogtepunt van zijn populariteit beleefde, en hoe D66 zelfs de grootste partij lijkt te worden. De premiersvraag dient zich aan – maar Van Mierlo ziet op dat moment de afgrond voor zich openen, en zet niet door. Hij twijfelt of hij het zou kunnen, en vreest dat een premierschap slechts kan eindigen in een tragedie.

Toch is het niet zo dat Van Mierlo nooit tot daadkracht in staat was. Hij kon, eenmaal tot een inzicht gekomen, doortastend optreden en in zijn overtuigingen stellig zijn – totdat wie het met hem oneens was ‘murw’ was gepraat, desnoods. Dat is wellicht minder tegenstrijdig dan het lijkt. Van Mierlo’s intellectuele twijfel was deels het product van zijn diepe gehechtheid aan enkele fundamentele beginselen die voor hem vaststonden, en die zowel de basis vormen van zijn opvattingen over fatsoen en politieke integriteit, als van zijn opvattingen over macht en democratie. Hij kon hard en zelfs fel zijn als die principes in het geding kwamen. En ook als zijn eigen motieven in twijfel werden getrokken, kon hij gebeten reageren. Een dikke huid had hij niet. Het is de andere kant van zijn karakter. In de woorden van Marcel van Dam: ‘Zijn afkeer van zwart-witdenken vindt zijn grondslag in zijn liefde voor waarheid. Waarheid gedefinieerd als afwezigheid van de leugen. (…) Hij kan slecht tegen onwaarheid en dus ook niet tegen de meeste kritiek.’

Voor Van Mierlo was het vermogen tot reflectie en twijfel dat hem kenmerkte, geen eigenschap die hij reserveerde voor de beschermde sfeer van zijn schrijfboeken, en voor het overige wegstopte. Het zorgde soms voor wrevel bij politici die qua persoonlijkheid heel anders in elkaar staken, omdat ze vonden dat hij te lang van stof was, of in paradoxen sprak. Wim Kok had aanvankelijk vaak moeite met hem. En Frits Bolkestein en Van Mierlo waren al helemaal water en vuur. Waar frikkerige gelegenheidsdenkers als Bolkestein een pagina konden lezen en hem daarna doorstrepen omdat alle informatie wel was opgenomen, begonnen bij Van Mierlo de vragen dan eigenlijk pas.

Formuleren voor je leven

Tenslotte was Van Mierlo ook een wonderbaarlijk politicus in de manier waarop hij sprak. Er zijn mensen die woorden gebruiken om de wereld aan hun rechtlijnige blik te onderwerpen – die zinnen formuleren om het denken uit te bannen, in plaats van het te doen. Van Mierlo beschouwde die praktijk als iets zeer oneerbaars. Na zijn eerste periode als politicus lijdt hij, verzucht hij, aan acute ‘woordhaat’, omdat hij zich staande moet houden in een omgeving waar woorden steeds aan haast misdadige corrosie blootstonden. Hij wordt in de politiek beroofd van iets wat voor hem onmisbaar is – de mogelijkheid om zorgvuldig en precies en te formuleren, en zo zijn gedachten te ordenen of een redenering op te zetten – omdat het instrumentarium waarmee hij dat moet doen voortdurend bezoedeld wordt:

De politiek hangt van woorden aan elkaar. Al schrijvende vond ik steeds meer dat wat ik opschreef onhoudbaar was. (…) Een politicus, en vooral een zogenaamd politiek leider, wordt geacht in alle omstandigheden meteen een werkelijk oordeel te hebben over een politieke situatie of een maatschappelijk probleem dat gerezen is. De functie van woorden is dan, om standpunten te maken die er au fond niet zijn. Dat is niet liegen. Nee, het is in plaats van lopen voor je leven formuleren voor je leven. Bij mij heeft het geleid tot een gevoel van: eigenlijk zou ik een tijdlang niet aan politiek willen doen.

Het is misschien de grootste erfenis van Van Mierlo: de kracht waarmee hij uitdrukking gaf aan het grote ongemak dat hij ervoer over de aard van het politieke werk, en de manier waarop hij de weerstand daartegen belichaamde. In dat opzicht was hij inderdaad een Hamlet in de politiek. (Smeets doet helaas, ondanks het feit dat hij veel nadruk legt op de intellectuele stijl van Van Mierlo, niets met dat beeld. Eenmaal duikt het personage van Shakespeare op, als Aafke van der Made, in de jaren negentig partner van Van Mierlo, hem omschrijft als ‘de vleesgeworden Hamlet’).

Zoals Hamlet zelf was Van Mierlo nooit geheel op zijn gemak met de rol die hem door de omstandigheden was toebedeeld, of ten minste met de manier waarop anderen zich die rol voorstelden. Of het nu gaat om de mythe van de partijleider tegen wil en dank, het feit dat hij zich meer richtte op de PVP dan op zijn eigen fractie, of, later, de twijfel en de keuze om niet naar het hoogste ambt te reiken, steeds dient de vergelijking met Hamlet zich aan. Een Hamlet in de politiek verandert die politiek echter niet vanwege een hervorming hier of daar, of door ideologische dadendrang, maar omdat hij weigert het spel te spelen zoals de gewoonte dicteert. Hamlet zet de twijfel die zijn eigen gemoedsrust eeuwig bezighoudt om in een, uiteindelijk, heilzame verstoring van de normale gang van zaken, die alle anderen confronteert met vragen die ze anders zelf niet hadden gesteld.

De boodschapper was de boodschap

Het beeld dat oprijst uit Een wonderbaarlijk politicus is dat van een politicus die zowel in grote als in kleine daden precies zo een heilzame verstoring bracht in de normale orde der dingen. Heeft dat echter nu ook nog betekenis?

Zodra de biografie in de golfslag van het heden komt lijkt de commentator Smeets de biograaf steeds meer te overvleugelen. Smeets gebruikt de gelegenheid bovendien om, met Van Mierlo achter zich, in een epiloog zijn eigen gedachten over de Nederlandse partijpolitiek uiteen te zetten. Geconfronteerd met wraakzuchtig politiek extremisme en een krakende democratie is het niet vreemd dat de vraag zich opdringt wat de erfenis van Van Mierlo is – al is het ongebruikelijk dat in te bedden zoals Smeets dat doet. Zijn pleidooi om het idee van de Progressieve Volkspartij weer af te stoffen is niet slecht. Maar er zijn meer manieren te bedenken waarop het heden een Van Mierlo nodig heeft.

Van Mierlo verstoorde met zijn intrede in de Nederlandse politiek de ingesleten en vaak cynische routines van het toen gangbare politieke leven. Smeets laat in de biografie overtuigend zien hoe Van Mierlo’s invloed ‘atmosferisch’ was. Het klopt dat bar weinig van het programma waarmee hij de politiek betrad werd uitgevoerd. Zijn naam is ook niet verbonden aan een belangrijke politieke hervorming. Smeets merkt echter op dat de uiteindelijke erfenis van Van Mierlo een andere is. De boodschapper was de boodschap. Van Mierlo zette met zijn stijl de politieke cultuur in een nietsontziend licht. Die erfenis laat zich misschien niet eenvoudig kwantificeren, maar het feit dat Van Mierlo’s naam nog altijd met eerbied wordt uitgesproken, al is er van zijn geest in de politiek nagenoeg niets meer over, spreekt toch tot de grote waarde ervan. Het is moeilijk om Een wonderbaarlijk politicus te lezen en niet met pijn in het hart te denken aan de verwoesting die, met instemming van een grote meerderheid van het parlement, tijdens het decennium van Rutte is aangericht – en hoe de cultuur binnen politieke partijen medeverantwoordelijk is voor die uitkomst. Van Mierlo bezat een nagenoeg feilloos politiek instinct als het ging om de arrogantie van de macht, en kon met vuur spuwen als hij met haar cynisme werd geconfronteerd. Het laat zich raden hoe een politicus met zijn vermogens het Binnenhof van nu – waar de apparatsjiks van het neoliberalisme aan het roer staan van een overheid die haar burgers wantrouwt – de stuipen op het lijf zou jagen.

Thijs Kleinpaste (1989) is PhD-student in politieke theorie aan Georgetown University in Washington D.C, en studeerde eerder Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en de University of St Andrews. Tussen september 2015 en augustus 2016 was hij Martin van Amerongen-fellow voor De Groene Amsterdammer.

pro-mbooks1 : athenaeum