Recensie: Over het geluk in het schrijven van Sander Kollaard

23 april 2021 , door Daan Stoffelsen
| |

Kan een auteur die al in 2012 een bekroonde verhalenbundel publiceerde, verrassen? Dat kan. Sander Kollaard, auteur van vier boeken, kreeg vorig jaar de Libris Literatuurprijs voor zijn roman Uit het leven van een hond. Zijn verhalen en verspreide werk zijn nu gebundeld in De laatste dag van de koning, een monument voor een schrijverschap van sfeer en stemming met oog voor het kleine geluk. Tijd om dit oeuvre te herlezen.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Uit het leven van een hond, en uit Stadium IV.

2012

Kollaard, die in 2011 bij Tirade debuteerde, ontving voor zijn debuut Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs - een prijs die Vasalis, Anna Blaman, Cees Nooteboom, Thomas Rosenboom, Jan Brokken, Margriet de Moor, Arthur Japin, Niña Weijers en afgelopen jaar J.V. Neylen toekwam. Als je nu die bundel, opgenomen in De laatste dag van de koning, leest, bekruipt je de wijsheid achteraf dat dat helemaal terecht is. Waardoor? Door een nadenkende, uitgebreide anekdote over een leeg kasboek dat ooit gekocht telkens meeverhuist, het droom- en drankkoortsachtige titelverhaal, het prachtig gedetailleerde voetbalverhaal 'En Dassajev verbijsterd achterliet', de klassieke vervreemding in 'Hoe ik een man met baard werd', een sebaldiaanse scène in 'Reizigersgeluk'. Doordat Kollaard één ik opvoert, Erik, die een leven als dat van Sander Kollaard leeft, eerst in Nederland, dan in Zweden, en die vooruitkijkt naar het einde in 'De dood van Erik van Duijn' - en daardoor eenheid creëert.

Over dat klassieke in 'Hoe ik een man met baard werd' heb ik al eens geschreven bij De Revisor, maar hier citeer ik graag nog uit 'Reizigersgeluk', waarin een toevallige ontmoeting op het vliegveld een ontboezeming oplevert, opgewekt door een Scheveningse herinnering, de wormpjes die sliertjes op het zand maken, en de evolutie van die wormpjes tot de mens. Daar is Kollaards op zijn reflectiefst, met een indirecte rede à la Sebald:

‘“En als ik mij,” ging hij verder, “tijdens die colleges dat moment aan de vloedlijn zou hebben herinnerd, zou ik mij ongetwijfeld – en niet voor het eerst – hebben verwonderd over het onoverbrugbare verschil tussen de tijd die nog voor ons ligt en de tijd waarop we terugkijken: terwijl we onmogelijk kunnen zien wat voor ons ligt, kunnen we terugkijkend onmogelijk iets anders zien dan wat er daadwerkelijk is gebeurd. En dat,” zei hij na een korte pauze waarin hij een zakdoek tevoorschijn haalde en zijn lippen bette, “greep me aan omdat het me herinnerde aan het perspectief van de kennis achteraf – de kennis die verhult dat het ook anders had kunnen zijn, dat er ooit een andere afloop mogelijk was.” Dat was alles. Na deze woorden veegde de man met de zakdoek zijn tranen weg, stond op, knikte en verdween in de menigte.’

2015

Waar je in Onmiddellijke terugkeer dus de indruk krijgt dat Erik een fictieve dubbelganger van Kollaard is, zet de schrijver in zijn romandebuut Stadium IV wel degelijk in op een andere afloop. Maar welke? Als Sarie en Barend een Europese camperreis voorbereiden, heel precies en gedetailleerd, worden ze overvallen door een vreselijk diagnose: Sarie heeft kanker, stadium IV. De arts licht de hersentumor toe: Sarie kan niet meer genezen. Dan valt hij stil, en dwalen hun gedachten af. ‘Buiten scheen de zon. Aan de voet van het ziekenhuis drensde Luik.’ Daarbuiten zouden ze gaan kamperen. Maar Sarie keert terug naar de kern: ‘“Maar als ik het goed begrijp,” vatte Sarie samen, “is er dus geen stadium V?”’

Terwijl Barend panikeert en in de zorgmodus gaat en daarvoor elke kans op levensverlengende behandelingen aangrijpt, komt Sarie tot een rustig besef. ‘Kanker, begreep ze, was het noodlot in blakende vorm, ongenood en ongewenst, net zo onontkoombaar als onaanvaardbaar, en even intiem als wezensvreemd.’ Precies dat, het aanvaarden, doet ze: de reis moet doorgaan, ze gaan terug naar Öland, het Zweedse eiland waar hun liefde begon op een kamp van Europese sociaal-democraten. Waar ze Olof Palme zagen spreken, waar ze begrepen dat ze allebei hun ouders verloren hadden, waar ze elkaar ontmaagdden.

Stadium IV, waarvan Michele Hutchisons vertaling in het Engels met de Vondel Translation Prize bekroond werd, omvat heel mooi een leven en een liefdesrelatie. Knap is dat het nergens sentimenteel wordt, maar wel ontroert. De jeugdscènes zijn kwetsbaar idyllisch en de ontluistering van de terminale fase is sober maar indringend gebracht, en lange tijd weet Kollaard je in de waan te houden dat je ook met zulke perspectieven gelukkig kan zijn. Waan, want hoezeer je ook het pad naar de afloop kunt manipuleren: er is geen stadium V. Wat bovendien goed werkt, is dat Kollaard af en toe uitzoomt, of misschien beter nog inzoomt op allerlei technische details. Die fictieve medische studie van Erik van Duijn komt goed van pas, want in die passages dissocieert de verteller als het ware tot het moleculaire.

2018

Wie De laatste dag van de koning leest, slaat Stadium IV over en komt terecht in Levensberichten (2018). Dat is een bontere bundel dan zijn debuut, en ook meer meta-literair. 'Over de merkwaardig lichte gang van Fernando Pessoa' is mijn favoriet, een verhaal dat zo begint: 'Natuurlijk herinner ik me hoe Midas verdween: ik had hem immers al zo vaak zien verdwijnen.' Midas was immers de betere hardloper. Alleen kan de ik zich niet neerleggen bij Midas' definitieve verdwijning, en blijft hij, in de geest van hun gedeelde literaire favoriet, rondzwerven in Portugal. Het wordt een verhaal van verwarring en rouw.

Ook in andere verhalen, zoals 'De vrijwel volledige vernietiging van ons leven' (als dit oeuvre ooit voltooid is, moet iemand maar op de lengte en structuur van Kollaards titels gaan bestuderen) nemen vrienden en geliefden afscheid. In dit verhaal is een cultschrijver verdwenen, en de ik reist hem na op diens laatste reis, maar toch weet Kollaard het licht te brengen:

‘Terwijl ik mijn koffer inpakte, mijn kleren en paperassen, alle boeken, de souvenirs die ik min of meer plichtmatig had gekocht, een Zweeds vlaggetje, een poster van Zlatan, een cd van Jan Johansson, een reproductie van dat schitterende tafereel van Fanny Brate, keerden mijn gedachten van lieverlee terug naar Weemoed. Ik nam de geruchten die zich over hem de ronde deden al jaren niet meer serieus, al vond ik ze soms vermakelijk. Toch kon ik het nu, in de kamer waar hij dat grandioze boek had geschreven en nog vervuld van de jonge Zweedse vrouw, haar licht, het grijs van haar ogen, niet laten om mij voor te stellen dat hij inderdaad gelukkig was.’

Het zijn lange zinnen, eerst opsommerig en later schakelend ('al', 'toch') en uitstellend tot de clou, maar ze zijn uiterst concreet en vrolijkmakend in de details en de irreële hoop. Kollaard schrijft met aandacht, hij kent zijn ambacht. En hij speelt. Met die (fictieve) schrijverslevens, met de sporen van kunstenaars en met het perspectief van de verteller ('De evolutietheorie van Darwin is een voorbeeld van robuust, streng getest giswerk. Hetzelfde geldt voor de literatuur. Dat is niet wat Popper beweert, maar ik, en het verrast me zoals het vermoedelijk u verrast. Een paar bladzijden terug beschreef ik hoe de vage ideeën in mijn hoofd in het keurslijf van de taal worden gedwongen en op die manier veranderen in heldere zinnen. Zo ontstaat kennis die in elk geval voor mij nieuw is en met enig geluk ook voor u.').

Kollaard verrast en vermaakt; zijn verhalen hebben een basislijn van optimisme en empathie. Zelfs het titelverhaal van de bundeling, waarin een koning, geplaagd door ongeluk, omkomt bij een aanslag, stemt niet triest. En dat is bijzonder als je bedenkt dat een 'levensbericht' vooral het tegengestelde ontkent; ik ben er nog, ik ben nog niet dood. Dat negatieve ontbreekt in Levensberichten.

2019

Een oeuvre van leven en afloop, alternatieven en een lichte ondertoon, daarin past Uit het leven van een hond als vanzelfsprekend. ‘Het hart klopt, denkt Henk van Doorn als hij wakker wordt, en het bloed stroomt. Goedbeschouwd is dat het verstandigste wat je erover kunt zeggen,’ opent die roman, en die wat technische, laconieke blik is de basis voor een warme kleine roman. (Je zou het bijna een novelle noemen, met zijn 156 pagina's, maar dan had het niet mee mogen doen voor de Librisprijs.) Het is een geestig boek, waarin Henk subtiel observeert, Kollaard zijn verteller regelmatig boven de situatie laat uitstijgen (dus nu niet een moleculair, maar eerder een vogelperspectief) en alles goed komt met Henk, zijn zieke hond en het cadeau dat hij zijn nichtje wilde geven (Kees de Jongen).

‘De zon is een paar graden opgeschoven en dus ook het patroon van licht en schaduw in Henks woonkamer. Het is een patroon dat Henk in de drie jaar dat hij hier woont goed heeft leren kennen en dat hem in staat stelt de tijd nauwkeurig te schatten, maar dat doet hij nu niet want hij is in slaap gevallen op de bank. Zijn lichaam is losgehaakt van zijn ik, zodat hij kan rusten, want dat is wat rusten kennelijk betekent – voor een paar uur verlost zijn van de nekklem van ons bewustzijn.’

Dat is wat rusten kennelijk betekent: verlossing van de nekklem van ons bewustzijn. De nekklem, de angst - voor ziekte en dood en eenzaamheid - blijft in Uit het leven van een hond meer iets om lichtjes naar te verwijzen, de afloop blijft buiten beeld. Het verbaasde me dat de jury van de Libris Literatuurprijs niet voor Manon Uphoff koos, vorig jaar, maar de scholierenkeuze van de Bookspot Literatuurprijs het jaar ervoor en die van de Inktaap begrijp ik heel goed. Het is niet alleen een knap boek, maar ook een gelukkig, geestig boek.

Verspreid werk

Het voelt dan ook als een apologie als Kollaard zijn essay 'Literatuur van het geluk' (De Gids 2019) opent met:

‘Is het mogelijk om fatsoenlijk over geluk te schrijven? Mijn eerste reactie op die vraag is: nee, dat kan niet. Dat loopt onherroepelijk vast in kitsch. Geluk is zo enkelvoudig, zo conflictloos en monochroom, dat het zichzelf als vanzelf diskwalificeert als literair onderwerp. Literatuur veronderstelt complexiteit, tegenspraak, iets dat wringt, zand in de tank, en geluk leent zich daar domweg niet voor.’

Een apologie, want Kollaard poogt dat zelf, en vindt ook voorbeelden bij andere schrijvers voor dit essay. Een paar losse verhalen, literair-kritische essays over Elisabeth van Nimwegen en Stephan Enter (heel degelijk en interessant) en een selectie Tirade-blogs besluiten dit kleine monument aan een oeuvre in volle vaart.

Bijna gelijktijdig verscheen ook Binnenpost, een speciale uitgave van De Revisor, waarin Kollaard in correspondentie met Roos van Rijswijk evenveel oog voor het lichte en voor detail heeft (fazant 'Dineke', een afgesneden vingertopje). Maar waarin hij zich ook analytischer en somberder toont:

‘Ik heb al lang in de gaten dat sterven een langdurige aangelegenheid is, een serie rukjes richting het graf, kleine dingen die verloren gaan, soms iets groters, zoals het overlijden van een broer of zus. Maar ik heb nooit voorzien dat er dit soort rukjes zouden zijn – een noodgedwongen afzondering voor mensen die altijd zo gesteld zijn geweest op gezelschap.’

Sander Kollaard schrijft door, en De laatste dag van de koning is ook geen afsluiting, maar een tussenstap. De toon varieert, het zijn verschillende levens waarover hij bericht - maar er is telkens een iets andere afloop mogelijk. Dat is het antwoord dat de ik in 'Reizigersgeluk' had kunnen geven: er is een ander perspectief. Het gelukkige perspectief.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en hoofdredacteur van De Revisor.

pro-mbooks1 : athenaeum