Recensie: Zweven en zwalken

23 augustus 2021 , door Bart van den Bosch
| |

Duitslandspecialist Frits Boterman (1948) heeft zich in Tussen utopie en crisisop de longlist van de Libris Geschiedenisprijs 2021 – ten doel gesteld om een tot op heden voor Nederland ontbrekende cultuurhistorische synthese voor de jaren tussen de wereldoorlogen te af te leveren. Bovendien zegt Boterman uitdrukkelijk dat zijn ambitie bij deze onderneming is overzicht te verschaffen in onze huidige tijden van verwarring. Daarmee geeft hij onomwonden aan dat hij in een actuele maatschappelijke behoefte wil voorzien op basis van een bestudering van cruciale periode in het Nederlandse geschiedenis. De grote vraag is natuurlijk of Boterman in dat dubbele streven succesvol is: is Tussen utopie en crisis de cultuurhistorische synthese die in de vaderlandse historiografie ontbrak en verschaft Botermans onderneming inzichten die de voor onze eigen tijd waardevol zijn?

N.B. Eerder besprak Jerker Spits Botermans Het land van Merkel en Maarten Muns zijn Cultuur als macht. Ook brachten we een fragment uit Duitse daders.

De Oercatastrofe

De Eerste Wereldoorlog is een van de grote cesuren die zich in de twintigste-eeuwse Nederlandse geschiedenis voordoen. Hoewel de neutraliteit voorkomt dat binnen onze grenzen serieuze oorlogshandelingen plaatsvinden, stelt Boterman dat de nasleep van deze oercatastrofe voor de Nederlandse samenleving uitermate ingrijpend was. De oorlog schopte zo’n beetje elk, in de negentiende eeuw zorgvuldig opgebouwd, heilig huisje en de daarop gebaseerde identiteiten omver. Dit was vanzelfsprekend het geval voor de oorlogvoerende landen, maar gold volgens Boterman niet minder voor Nederland. Hij neemt met deze insteek afstand van het al vaker ontkrachte beeld van onder andere Von der Dunk sr. dat ons land een gezapig landje was tot en met 10 mei 1940 achter de feiten aanloopt.

Het culturele en politieke vacuüm dat door De Grote Oorlog ontstond, dwong de Nederlandse intelligentsia positie te bepalen ten opzichte van allerlei revolutionaire ontwikkelingen, die deels al voor 1914 waren ingezet. Hoe zich te verhouden tot modernisme, internationalisme, democratie, massacultuur en technologie en hun antithesen traditionalisme, nationalisme, totalitarisme, individualisme en ambachtelijkheid? Op zich al complex genoeg, maar totaal verwarrend als al deze stromingen zich ook nog eens presenteren in nog niet eerder gebruikte filmische en abstracte beeldtalen en literaire idiomen. Het is dan ook niet verwonderlijk als cultuurdragers als Theo van Doesburg, Hendrik Marsman, Menno ter Braak en Johan Huizinga, om er maar een paar te noemen, zich in het Interbellum herhaaldelijk op hun posities bezinnen en soms radicale andere standpunten gaan aanhangen.

Boter bij de vis

De roaring periode tussen 1918 en 1929 wordt in Nederland gekenmerkt door de sterke culturele invloed van de Weimarrepubliek en een grote experimenteerdrift in alle klassieke en nieuwe kunstvormen. Uit de VS komen massaconsumptiegoederen, film en jazz overwaaien en de merites van de democratie hebben zich nog niet overtuigend getoond. Culturele en politieke freiswebendheid is vooralsnog acceptabel, hoewel een aanzienlijk deel van de vaderlandse cultuurdragers flirt met het sovjetexperiment of het Italiaans fascisme (of beide). Toch kan de positie van de meeste Nederlandse intellectuelen het best als zwalkend worden bestempeld. De keuze hoe en of Max Webers onttoverde wereld ingericht moest worden, werd, hoefde of kon niet worden gemaakt. Daarin kwam echter snel verandering.

Na de beurskrach in 1929, maar vooral na de machtsovername van Hitler in Duitsland in 1933 wordt snel duidelijk dat de tijd voor politieke vrijblijvendheid en cultureel ge-experimenteer voorbij is. De hoge werkloosheid en de daarop volgende armoede, het economisch protectionisme, de gehaaste pogingen een nationale Nederlandse identiteit te formuleren, en de aanlokkelijkheid van de ogenschijnlijke succesvolle totalitaire alternatieven, dwingt de culturele elite concrete politieke standpunten in te nemen. Het wordt steeds duidelijker dat onze verzuilde samenleving nationale eenheid stelselmatig blokkeert. Voor hen die zich aan de zuilen onttrekken, lonken communisme, fascisme of nationaalsocialisme. Voor anderen, zoals Johan Huizinga, Menno ter Braak, Jacques de Kadt, Hendrik Marsman en Jan Romein was een pragmatische keuze voor democratie tegen totalitarisme uiteindelijk de meest acceptabele optie. Hoe verschillend hun cultureel-politieke zwerftocht na 1918 ook was geweest, de dreiging van Nazi-Duitsland bracht hen bijeen. Het was echter te weinig, te laat.

‘Aan het eind van de jaren dertig was er sprake van een zekere mate van machteloosheid en fatalisme onder de culturele; men zat gevangen in dilemma’s, tussen pacifisme en weerbaarheid, tussen elitaire belangen en massademocratie, tussen neutralisme en collectieve veiligheid, tussen geloof en secularisatie, tussen eigenbelang en nationaal belang.’

Lessen voor het heden?

Op een aantal plaatsen in Tussen utopie en crisis vergelijkt Boterman de ontwikkelingen in het Interbellum met die van onze huidige tijd op zoek naar parallellen en verschillen vanuit de idee dat er misschien waardevolle lessen te trekken vallen. Dat blijkt erg mee te vallen: Weimar is niet te vergelijken met de Bondsrepubliek; PVV en FvD zijn niet te vergelijken met de NSB; de economische crisis en de gammele internationale rechtsorde van toen hebben volgens Boterman evenmin relevante overeenkomsten met nu. Wel constateert de auteur dat het gevoel van onbehagen en dreiging van toen misschien overeenkomt met dat van nu. Het lijkt voor de hand te liggen dat het gebrek aan een nationale identiteit toen en de vertwijfelde zoektocht naar een ersatz-variant daarvan nu, de burger uit het Interbellum met die van nu met elkaar verbindt. Enigszins raadselachtig is Botermans slotalinea. Op de vraag hoe de democratie van nu zich kan verdedigen tegen antidemocratische tendensen, volgt geen antwoord, maar de constatering dat:

‘Er […] in onze crisistijd steeds meer schaduwzijden van de jaren dertig (opduiken): toenemend nationalisme, protectionisme, antisemitisme, racisme, xenofobie en de opbloei van irrationele, intolerante en extremistische krachten die de democratie, de vrijheid van meningsuiting en wetenschap, de vrije pers, de rechtstaat en de internationale rechtsorde bedreigen.’

In deze slotzin wordt jammer genoeg geen antwoord gegeven, waardoor de verwarring die Boterman in het voorwoord beloofde te duiden, alleen maar groter is geworden. Tussen utopie en crisis komt dus niet echt met toepasbare antwoorden voor de zwalkende 21ste-eeuwer. Biedt het boek dan wel een goed overzicht van de culturele ontwikkelingen van Nederland in het Interbellum, zoals in de inleiding aangekondigd werd? Kan Tussen utopie en crisis gezien worden als de Nederlandse variant van H. Stuart Hughes’ The Obstructed Path: French Social Thought in the Years of Desperation 1930-1960 en The Sea Change: The Migration of Social Thought, 1930-1965 uit de jaren zestig? In de hoofdstukken waarin Boterman de historiografische ontwikkelingen beschrijft of de grote lijnen inventariseert wel.

Maar voor een succesvolle synthese van de vele deelstudies over deze periode heeft Tussen utopie en crisis te weinig distantie: Boterman nam zich voor het interbellum met nu te vergelijken. Dat is weliswaar een respectabel uitgangspunt, maar getuige de afwezigheid van relevante inzichten in Tussen utopie en crisis, zet het de lezer op het verkeerde been. Misschien had het vergelijkend perspectief beter op de montagetafel achter kunnen blijven. Daarnaast verliezen Botermans beschrijvingen zich in details. Van elk historische actor, ook nauwelijks relevante, wordt de doopceel gelicht; te vaak en te uitgebreid wordt stilgestaan wie wel en wie niet met elkaar door een deur kon, wie met wie een blauwe maandag omgang had, of wie zich van wie in welk clubje ruziënd afsplitste. Zoveel anekdotiek schaadt de doelstelling van ontwarring en overzichtverschaffing waar Boterman op inzet. Door deze overdaad aan informatie valt de vergelijking met de eerder genoemde ideeënhistorische overzichten van H. Stuart Hughes dan ook in Botermans nadeel uit.

Ten slotte ligt het zwaartepunt in Tussen utopie en crisis wel erg sterk op de invloed van Duitsland, en de ontwikkelingen aldaar, op Nederland. Juist de door vele vaderlandse cultuurdragers verafschuwde en vanuit Amerika overwaaiende massamens en -cultuur, is van grote invloed op het leven van de doorsnee-burger, of het nu over radio’s, jazz of de economische crisis van Wall Street gaat. Hoezeer Huizinga en Ter Braak zich ook tegen de culturele invloed van de VS afzetten, de moderniteit wordt er sterk door beïnvloed, of die invloed nu direct of via Duitsland bij ons terecht komt. Het lijkt wel of Duitslanddeskundige Boterman zich impliciet bij de kritiek van Huizinga c.s. aansluit, door de focus zo sterk op de oosterburen te richten. Tussen utopie en crisis heeft zeker zijn merites, maar de culturele geschiedenis van Nederland in het Interbellum kan nog een stuk meer ontgruisd worden.

Bart van den Bosch is historicus en wetenschapsfilosoof.

pro-mbooks1 : athenaeum