Na vijf romans - ik kan in ieder geval zijn debuut Begeerte heeft ons aangeraakt en Remington van harte aanraden - publiceert Bert Natter nu non-fictie. Persoonlijke non-fictie, een liefdevol en wijs essay over zijn dochter, een meisje dat op veel vlakken het niveau van een peuter, motorisch zelfs dat van een baby niet ontgroeid is. Leven met Lidewij laat zien dat dit meisje een bron van geluk is, en de aanleiding voor inzichten over wie we zijn en hoe we met elkaar omgaan.
Ik schrijf dat omdat ik denk dat dit meisje niet zelden laat zien wat anderen ten onrechte nalaten - 'Het kost Lidewij geen moeite zich met dieren te verstaan of met baby’s, of met mensen die niet kunnen horen, zien of bewegen' -, en ook, ondanks haar handicap, slechts een uitvergroting laat zien van het gedrag van mensen met een hoger IQ. Onderstaande monoloog laat slechts een beetje meer afleiding zien dan ikzelf, zonder het expliciet te maken, zou ondervinden:
'maar als we straks thuiskomeneen roodborstje ga ik dan eerst douchen of gaan we eerst eten?ik vermoed dat die zijn moeder kwijt is wat eten we? wie mag kiezen? hoe laat ga ik morgen terug naar De Lijsterbes? vanmiddag hadden we pasta pesto gemaakt met kaas geraspte kaas maar Hidde had geen trek hij was een keer heel ziek toen werd hij opgehaald kan gebeuren dat hoort erbijoh, daar ligt een blikje je mag geen afval op straat gooien is Rozemond naar school Henkie is toch niet zo ziek dat hij een spuitje krijgt we kijken het nog even aan hij is al oud ik hoor een kuikoen gabbel gabbel net zo oud als Jean-Marc toch ik heb hem vandaag gesproeid de man van Hanneke heet ook Henk gekke naam voor een mens'
De afwisseling is hilarisch, en de afsluitende stellingname is zeer terecht, maar er zit vooral weinig onzinnigs in. Ik ken Natters oeuvre vanaf zijn eerste boek, en interviewde hem tweemaal, eenmaal bij hem thuis, waar de deur naar de tuin met trampoline en schommels altijd openstond, zodat het Lidewij behalve aan lichaamsbeweging ook niet aan speelkameraadjes ontbrak. Een sympathieke, belezen en verstandige schrijver.
Hij leidt de geschiedenis van Lidewij en haar lotgenoten terug naar wisselkinderen en andere ongelukkigen die volgens Luther en Locke geen echte mensen waren. 'Luther stelde dus voor de Tien Geboden aan zijn laars te lappen, wat te verantwoorden viel omdat een wisselkind in zijn ogen geen mens was, maar een boosaardig wezen dat door de duivel in de wieg werd gelegd, een wisselkind was slechts een stuk vlees (‘nur ein Stück Fleisch, ein massa carna’).' Gelukkig weet Natter daar Montaigne en vooral Erasmus tegenover te zetten.
Natter vindt dat, die medemenselijkheid, bij filosofen en bij schrijvers als Rilke, Reve, Vasalis, Guus Kuijer, Pearl Buck maar vooral Ed Leeflang - die zelf een dochter met een beperking had - en overtuigt je met Lidewij als voorbeeld dat dat het betere perspectief is. Met Leeflang, en misschien wel voor Lidewij, van wie hij zegt dat ze dit boek wel lezen kan maar niet zal begrijpen, deelt hij een sobere poëtica: 'Lang heb ik niet over haar durven schrijven / uit angst voor één kunstzinnig woord. / Omdat ik van haar houd / mag zij gedichten in, / zoals ze meegaat naar de Hema– /voorzichtig bij het serviezenvak / licht gebogen al, / zonder de begerigheid / die hier hoort.'
Minder dan in zijn eerdere werk schrijft Natter 'kunstzinnig', zijn beeldspraak is beperkter, en het humoristische dat zijn werk vaak kenmerkt legt hij meestal bij Lidewij. Haar onbedoeld vettere spraakgebruik, haar omkeringen van het sociale (maar minder medemenselijke) gebruik wekken de lach op en spiegelen. Een minder literaire Bert Natter dus, maar minstens zo empathisch, en even emanciperend als inzichtrijk.