Recensie: Voorbij het zwart: de troost van fictie volgens Hilary Mantel

02 februari 2023 , door Fleur Speet
| |

Een nieuwe Mantel, zo zou je kunnen denken nu Voorbij het zwart in de winkel ligt. In zeker opzicht is het boek inderdaad nieuw, het verscheen in 2005 onder de titel Beyond Black en is nu meesterlijk vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema, vier maanden nadat Hilary Mantel zo plotseling van ons is heen gegaan.

N.B. Lees op onze site voorpublicaties uit Voorbij het zwartDe moord op Margaret ThatcherDe spiegel en het licht, Liefde verkennen, Een veiliger oord I. Vrijheid, Het boek Henry en Acht maanden in de Gazastraat. Fleur Speet schreef over Mantels essaybundel Vorstelijke personages en eerder over de Cromwell-trilogie en en Bart van den Bosch over het eerste deel, Wolf Hall.

Boeventaal en heksen

‘Van ons is heen gegaan’: een eufemisme dat perfect past bij de roman. De ene hoofdpersoon van Voorbij het zwart is een waarzegger die angstvallig het woord ‘dood’ mijdt. Alison is een opgewekte persoonlijkheid (hoewel ook getourmenteerd en chaotisch), die wordt bezocht door baldadige kwelgeesten uit haar jeugd. Haar spirituele gids is de gedrongen clown Morris (‘Ga maar op me staan. Dat vind ik heerlijk.’). Niet alleen trekt hij te pas en te onpas zijn piemel uit zijn broek, hij feest als rauwdouwer met zijn snode maten in de dichtstbijzijnde kroeg om daarna auto’s op de parkeerplaats te bekrassen of banden lek te steken. Alison zit vervolgens met de zichtbare brokken. Zijn taalgebruik is overdreven stoer, plastisch en uitermate fysiek. Het is onversneden boeventaal, waar Alison nuchter en geërgerd op reageert, vaak in treffende en originele metaforen.

Het contrast – het uitdagen en tong uitsteken van Morris enerzijds en Alison die dit dapper en enigszins vermoeid, misschien zelfs depressief uitzit aan de andere kant – vergroot vervolgens nog eens de hilariteit. Het maakt het boek geestig licht, ondanks het tragische verleden dat Alison met Morris deelt, wat leidt tot dit soort droeve gedachten: ‘Als ze zichzelf toestond over haar leven in zijn geheel na te denken, voelde ze zich leeg, ontoereikend. Alsof haar bord al was afgeruimd voordat ze klaar was met eten.’

De andere hoofdpersoon is Colette, assistent of zoals zijzelf zegt manager van Alison. Colette woont in bij Alison, verzorgt haar, rijdt haar rond en commercialiseert haar winkelnering. Het is maar goed dat Colette Morris niet kan zien en Alison enkel in zichzelf ziet mompelen. Maar Colette ruikt hem wél; hij laat een ranzige rioollucht achter. Colette is zo mogelijk nog grappiger dan Morris, op een heel andere manier. Haar reacties zijn nietsontziend cynisch en calculerend. Ze houdt het voor zich dat ze Alison ‘diepzinnig en sluw’ vindt. Colette evolueert tot een zo mogelijk grotere heks dan de goedwillende ‘heks’ Alison. Eigenlijk is Colette als vilein karakter het spannendst van alle personages. Hoewel later zal blijken dat Alison ook geen lieverdje is die alles maar over haar kant laat gaan.

Overtuigen met feiten en troost

Hoewel Voorbij het zwart speelt in de zweverige sferen van de waarzeggerij en tovenarij, zonder overigens te vervallen in dedain door overdreven grappen of gemakkelijke horror, zit onder het verhaal een andere laag. Mantel thematiseert indirect het schrijverschap. Je zou kunnen stellen dat ze mea culpa zegt: sorry dat ik zo fabuleer en de boel bedrieg, zo gaat dat nou eenmaal. Dat is het vak. 

Alison is een doorgeefluik; in haar grote lichaam is voldoende ruimte voor de geesten die willen spreken met de levenden, ‘mijn vlees biedt zoveel ruimte. Ik ben een nederzetting’. Net als in een roman moet er eerst herkenbaarheid zijn, een element van de waarheid zoals een bekende naam of een herkenbaar feit, voordat het publiek Alison gelooft. Eenmaal overtuigd, als het publiek zich overgeeft aan de woorden van de geest, wil het gezien en getroost worden door de doden. Of lees: door de fictie. Het wil een openbaring cadeau krijgen of de geruststelling dat het goed bezig is.

Alison doet voorspellingen die de ene keer kloppen en de andere keer niet. Het publiek van Alison wil in haar gave geloven, daarvoor komen ze immers, net zoals lezers hun best doen om mee te gaan in het verhaal dat de schrijver presenteert. Maar Colette ziet de waarzeggerij aan voor bedrog, waar ze evenwel de commerciële voordelen van maximaliseert. Je zou in Colette de uitgever kunnen zien, die geld wil verdienen met de voorspellende gaven. Eenzelfde mechanisme zit overigens in de structuur van de roman: Voorbij het zwart begint wat sceptisch en ongelovig over Alison die door het landschap buiten London glijdt, op weg naar een optreden in een luizig zaaltje. Ze lijkt de boel te flessen. Maar gaandeweg, omdat we afwisselend door haar ogen kijken en door die van Colette, leren we dat ze werkelijk achtervolgd wordt door geesten en ook geregeld dingen weet die onmogelijk voor een sterveling te weten zijn. En dat terwijl ze over haar eigen jeugd in het donker tast en zich onbewust is van haar blinde vlekken. Dit is waar de roman dan óók over gaat, of misschien wel in eerste instantie: het verwerken van jeugdtrauma’s. En over splinters en balken in het oog.

Tegenstellingen uitgelicht

Eerlijk gezegd buitelen de thema’s over elkaar. Niet alleen ziekte en gezondheid, ook dik en dun onderzoekt Mantel. Ze laat Alison heilige en misdadiger tegelijk zijn, ze plaatst het geloof tegenover mentale armoede, het algemene belang tegenover eigengewin: het wemelt van de tegenstellingen in het verhaal, die het andere dieptes geven. 

Zo is de roman ook een scherpe verkenning van wat samenwonen met je doet. Hoe datgene wat je het meest bijzonder vond aan de ander je langzaam gaat tegenstaan en hoe je je gelegitimeerd kunt gaan voelen om je weerzin te verwoorden. Hoe je zelfs denkt dat het nuttig is voor de ander om diens onbenullige tekortkomingen uit te vergroten door die te delen (‘Colette vond niet dat ze tactloos was. Ze vond dat ze gelijk had.’). Daardoor gaat die in de ander woekeren. Na zeven jaar en dertien hoofdstukken (toeval, toeval) komt het moment om ófwel over je kwellende pietluttigheid heen te stappen ófwel een punt achter de relatie te zetten. Colette deed dat laatste al eerder; de suggestie is dat zij in haar hardheid tot cynisme zal vervallen, maar het troostende is dat ze voor de herkansing gaat. Dus ook wat dit betreft geen eenduidigheid of platte gemakzucht.

Spitse humor

Dat woord gemakzucht komt niet zomaar bij me op: Voorbij het zwart lijkt in een zwaai uit de mouw geschud. Je raast gulzig door dit dikke boek heen. Het vreemde is: de plot is bijzaak. Het is de stijl die je voortdrijft. In beginsel valt niet op hoe vakkundig Mantel haar woorden heeft geslepen, pas bij tweede lezing zie je hoe ongeëvenaard haar toon weer is, getekend door zelfspot en hyperbolen en in dit geval veel Bargoens. Met ieder woord op z’n plek en een voorbode op of hernemen van de rest is het verhaal een veilig en omhullend weefsel, een warme, comfortabele jas, die ook een beetje ranzig is. Die gave heeft Mantel: je in haar verhaal thuis te laten voelen en het tegelijk spannend en wreed te maken. Het geheim is haar weergaloze stijl (ook geweldig vertaald: ‘De grote ronde kasteeltoren waakte over de straat en aan zijn voeten kronkelde, als een smikkelende worm, een stroom op hamburgers kauwende dagjesmensen.’).

Hoewel ik weer vol bewondering ben, raakt Mantels stijl me toch het meest in de Cromwell–trilogie (2009-2020), omdat de vileine en meesterlijk beheerste, want onderkoelde spot daar zo ingehouden is, omgeven door politiek levensgevaarlijke gevolgen (een grap kan je letterlijk de kop kosten), terwijl Cromwell zijn sprezzatura hoog moet houden. Hoewel de humor in Voorbij het zwart dus zeker niet minder imponerend is, is hij wel minder gevaarlijk. Deze roman speelt immers niet in een tijd van beulen met zwaarden. Hij staat meer in dienst van het balanceren op het koord van de overdrijving: hoe ver kun je gaan, waar ligt de grens van geloofwaardigheid? 

Evengoed kleefde er voor Mantel een klein afbreukrisico aan deze roman. Als motto citeert ze wijlen de Engelse koningin over het bestaan van geesten en ook prinses Diana, eenmaal verongelukt, krijgt een (enigszins onnozele) rol. Het is gewaagde Britse humor, die haar in koninklijke kringen vast geen vrienden opleverde. En toch ontving ze niet lang na verschijnen van de roman de titel Dame Mantel. 

We zouden er heel wat voor over hebben om met deze Dame aan gene zijde in contact te treden. Hoor ik daar een boodschap doorkomen, wacht even, hou eens stil, hoor ik het goed, is dat die krakerige, opgewekte stem van haar?

Fleur Speet is literair recensent.

pro-mbooks1 : athenaeum