Recensie: Allemaal een Martin Luther King of Dalai Lama in de wieg

30 november 2015 , door Christianne Vink
| | |

Aanstaande ouders kunnen cd’s kopen met klassieke muziek waardoor het IQ van hun ongeborene omhoog gaat. ‘Maak met Mozart een Einstein van je kind!’ Maar dat is zó 2009. Volgens Alison Gopnik, hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan Berkeley en schrijfster van De kleine filosoof toont hedendaags wetenschappelijk onderzoek aan dat u nu al een Gandhi in de maxi-cosi heeft, aldus christianne vink.

 

Al bij de ondertitel van het boek wordt het duidelijk dat Gopnik grootse plannen heeft: Wat het kinderbrein ons vertelt over waarheid, liefde en de zin van het leven. Het is Gopnik opgevallen dat kinderen door de filosofie millennia lang vrijwel helemaal over het hoofd zijn gezien. Vreemd, want ‘de kindertijd is juist hetgeen wat menselijke wezens menselijk maakt’: ‘Baby’s en kleine kinderen kunnen veel meer leren, hebben meer fantasie en zijn nieuwsgieriger en bewuster van de omgeving dan we ooit voor mogelijk hielden. In sommige opzichten zijn jonge kinderen zelfs slimmer en gewetensvoller dan volwassenen.’

Filosofe Gopnik is verantwoordelijk voor het Cognitive Development Lab van Berkeley, een onderzoeksgroep waar de cognitieve capaciteiten en ontwikkeling van voornamelijk baby’s en jonge kinderen worden onderzocht. Uit haar onderzoek komt naar voren dat baby’s, peuters en kleuters nieuwsgierige onderzoekertjes zijn die als ware wetenschappertjes informatie verzamelen, statistische berekeningen doen en ook nog eens altruïstisch gedrag vertonen. Dat is nog eens wat anders dan het standaardbeeld van menselijk nageslacht: afhankelijke wezens die vooral huilen en poepen.  Gopnik noemt dit  de ‘crying carrot’-karikatuur: de baby als een vegeterende verzameling reflexen. Aan de hand van recente studies toont Gopnik meestal overtuigend aan dat deze visie op de vroege jeugd echt achterhaald is.

Zo passeren allerlei onderwerpen de revue, van geheugen en identiteit tot imitatie en empathie. Steeds bespreekt Gopnik de wetenschappelijke stand van zaken, die de ene keer wat langdradiger is dan elders. Voorbeelden uit het leven van kinderen (die van Gopnik zelf of andere kinderen uit de buurt) voorkomen dan dat het een te droge opsomming van feiten wordt. Zo vertelt Gopnik over Charlie Ravioli, het imaginaire vriendje van haar nichtje die berichten op zijn imaginaire antwoordapparaat achterlaat. ‘Ravioli, dit is Olivia, bel me alsjeblieft terug.’

Heeft u een peuter die altijd nee roept? Let dan maar eens goed op: uw kleintje beschikt over een aangeboren moraal, ontwikkelt complexe ideeën over de wereld of zelfs niet bestaande werelden en heeft een bewustzijn dat ruimer is dan dat van volwassenen, ‘te vergelijken met het bewustzijn van een volwassene tijdens meditatie’.  Gopnik noemt het babybewustzijn een lantaarnbewustzijn en vergelijkt het met de ervaringen van een reiziger die voor het eerst in een heel ander land is. Het leven lijkt intenser, alle kleuren, geuren en geluiden van het nieuwe land komen bij je binnen. ‘s Avonds val je vaak moe in slaap, uitgeput van alle indrukken. ‘Geen wonder dat kleine kinderen een groot deel van hun tijd slapen, ze verkeren continue in een toestand van verhoogd bewustzijn, of ze willen of niet.’  Hoewel dit heel spannend klinkt geeft Gopnik toe dat ze  hier gebruik maakt van gegevens uit dierexperimenteel onderzoek: ‘We weten nog niet precies wat baby bewustzijn is, maar we weten wel iets  over de hersenen van babyapen en babyratten.’

Zo valt op dat de wetenschappelijke evidentie waarop Gopnik leunt hier en daar nog wat magertjes is. Laboratoriumonderzoek wordt ondubbelzinnig naar de ‘echte wereld’ gegeneraliseerd, een maatschappij die toch een stuk gecompliceerder in elkaar zit dan een onderzoeksopstelling binnen de vier muren van een universiteit.

Ten slotte bespreekt Alison Gopnik ook de filosofische implicaties van het beschreven onderzoek en poogt hiermee een hiaat in de geschiedenis van de filosofie op te vullen. Juist vanwege de soms wat gebrekkige onderbouwing lenen niet alle onderwerpen zich even goed voor diepgravende bespiegelingen. Een onderwerp dat hier wel goed uit de verf komt is het hoofdstuk over moraal.  Ontwikkelingspsychologen zoals Jean Piaget hebben lange tijd gedacht dat jonge kinderen amoreel zijn. Moraliteit zou zich pas in de adolescentie ontwikkelen. Tot die tijd zouden de ideeën van kinderen over goed en kwaad vooral afhankelijk zijn van straf en beloning. Gopnik geeft een overzicht van recente studies waaruit blijkt dat deze gedachten niet kloppen. Ze laat zien dat pasgeborenen al empathisch kunnen zijn en driejarigen al een ‘basale ethiek van zorg en compassie’ hebben ontwikkeld. Gopnik hypothetiseert dat dit te maken heeft met het gegeven dat kinderen pas in de loop der jaren een duidelijk afgebakend zelf ontwikkelen. Moraalfilosofen zoals Martin Buber of David Hume suggereren dat juist het opheffen van de grenzen tussen jezelf en de ander een basis kan vormen van moraliteit.  Zo bezien is moraliteit voor kleine kinderen iets heel vanzelfsprekends. Juist volwassenen scheppen door hun afgebakend zelfbesef een afstand tussen anderen en henzelf.

En dan de zin van het leven. Gopniks antwoord komt na het lezen van het boek niet onverwacht: kinderen, want die geven richting en doel aan ons leven.  ‘Ze staan aan de basis van onze diepste morele dilemma’s en grootste morele triomfen. Onze kinderen leven verder als wij gestorven zijn en dat maakt ons in zekere zin onsterfelijk.’

Daarmee eindigt het boek nogal simplistisch. Dat geeft de schrijfster zelf ook toe, maar, met een cliché: ‘clichés worden clichés omdat ze waar zijn. Dat kinderen onze toekomst zijn is niet meer dan een simpele, letterlijke waarheid’.

De academische stijl van de rest van het boek voorkomt dat je het van voor tot achter leest als een meeslepend verhaal over de onontdekte planeet die de wereld van het jonge kind is. Toch is het bij tijd en wijle ontroerend en intrigerend. Tijdens het lezen worden stereotiepe ideeën over baby’s en jonge kinderen ter discussie gesteld. Je wordt tot nadenken gestemd. Wie is hier de vegeterende mens die machinaal door het leven gaat? Dit boek opent je perspectief op jonge kinderen, en legt daarmee ook een loep op je eigen leven. Dat is een hele prestatie.

Christianne Vink is psycholoog en freelance journalist.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum