Recensie: De parmantige welsprekendheid van een smeerlap

21 november 2009 , door Karlijn de Winter
| | |

Dinsdag verscheen Het origineel van Laura (The Original of Laura), de laatste, onvoltooide roman van Vladimir Nabokov. Een oudere man die een jonge meid aanbidt, het stramien klinkt bekend. Weliswaar is het meisje geen twaalf maar vierentwintig, en is de intellectueel in kwestie corpulent en met de dame getrouwd - morele aversie zal het niet teweegbrengen. Bij Lolita (1955) ligt het ethisch bezwaar nog steeds op de loer, maar dat verleent de roman ook precies zijn weergaloze spanning. Tijd voor een herlezing van Nabokovs klassieker.

Hoe moet je dit boek eigenlijk lezen? John Ray, de redacteur van het manuscript van het beruchte hoofdpersonage Humbert Humbert, dicht de roman in zijn voorwoord een heel jaren-vijftig-deugdelijke, morele taak toe. Lolita zou de mens waakzamer moeten maken opdat hij een veiliger leefomgeving creëert voor toekomstige kinderen. Vanaf 1956 bevat de roman een nawoord waarin Nabokov die ethische lading vernuftig wegwuift: ‘Voor mij bestaat een roman alleen voor zover hij me dat verschaft wat ik grofweg esthetisch genot zal noemen, oftewel een besef op enigerlei wijze verbonden te zijn met andere bestaansvormen waarin de kunst (…) de norm is.’ Deze twee commentaren belichamen als het ware de uitersten waarbinnen de roman zich beweegt.

Het zou natuurlijk niet bepaald van deze tijd zijn om een roman te beoordelen op grond van zijn didactische vermogen, of hem af te wijzen als pornografische rommel. Je hoeft je ook totaal niet om ethische criteria te bekommeren om Nabokovs proza te waarderen. Zijn pagina’s zijn immers zo geraffineerd, zitten zo vol verwijzingen, taalspelletjes en charmerende wendingen, dat die de lezer volledig voor zich innemen. Op een bepaalde manier verdoezelen die de smerigheid van de hartstochten en de handelingen zelfs bijna.

Maar lukt dat helemaal? Menigeen zal toch in een innerlijke tweestrijd verkeren, om te beginnen al tijdens de scène waarin Humbert Humbert onopgemerkt masturbeert terwijl Lolita speels en onschuldig met haar benen over de zijne hangt. Helemaal wanneer haar moeder omgekomen is bij een verkeersongeluk, en Humbert Humbert haar dochter op sleeptouw neemt van motel naar motel door de Verenigde Staten, roept het gezonde verstand dat je dit weerzinwekkend hoort te vinden. Maar toch, een literatuurliefhebber accepteert het, en dat niet alleen, hij geniet ervan.

Dat lijkt vooral toe te schrijven aan Humbert Humberts begaafde vertelstem. In wezen neemt hij het hele verhaal voor zijn rekening, en weet hij dat naar zijn eigen hand te zetten. Zoals Nabokovs redacteur opmerkte: ‘Hij is abnormaal. Hij is geen heer. Maar wat weet zijn zingende viool betoverend een tendresse, een begaanheid met Lolita op te wekken die ons in vervoering brengt over het boek terwijl we gruwen van zijn schrijver!’

Humbert Humbert bespeelt het oordeel van zijn lezers over hemzelf en zijn afwijkende gedrag. Uit zijn woorden spreekt geen zelfzuchtige viezerik, maar een bevlogen, liefhebbende, ja tedere minnaar. Ook al is een uitspraak als de volgende eenvoudig door te prikken, wie zou dat nog willen?

‘“Kom je ouwe heer eens een kus geven,” zei ik dan, “en hou op met die humeurige onzin. Vroeger, toen ik nog de man van je dromen was [het zal de lezer niet ontgaan hoeveel moeite ik deed om Lo’s taal te spreken], zwijmelde je bij platen van het grootste slik-en-snikidool van je contemporainen [Lo: “Van mijn wat? Praat toch eens gewoon”]. Dat idool van meiden als jij vond je klinken als vriend Humbert. Maar nu ben ik alleen nog maar je ouwe heer, een droompa die zijn droomdochter beschermt.’

Die koosnaampjes voor zichzelf, die knipoog naar de lezer, dat tussenwerpsel van Lolita, ze doen zijn tekst tintelen en rinkelen. Zijn pogingen om zich voor te doen als de goedzak worden er des te koddiger door.

Je ziet Lolita is dus ook alleen door zijn roze bril. Je vangt wel eens een glimp op van haar humeurige buien, of haar uitgesproken walging, maar in de blik van Humbert Humbert behouden die altijd iets bekoorlijks. Door die gedachte verder door te trekken, kan je zelfs stellen dat Lolita geheel en al Humbert Humberts eigen creatie is. Haar nimfijnendom, haar aankhankelijkheid als louter een projectie van hemzelf. Op een bepaald moment, vlak na de eerste masturbatie-ervaring met haar, beseft hij dat ook:

‘Wat ik dolzinnig had bezeten was niet haar, maar mijn eigen schepping, een andere, denkbeeldige Lolita — misschien wel echter dan Lolita; die haar overlapte, omsloot; die zweefde tussen mij en haar, en van zichzelf geen wil, geen bewustzijn — ja, geen leven had.’

Lolita is hier opeens geen echt personage meer, maar een denkbeeld van de hoofdpersoon. Wordt hun verhouding daardoor onschuldig? In eerste instantie lijkt het misschien van wel — wat is immers onschuldiger dan een persoonlijke fantasie. Maar in Lolita schemert er overal nog iets van een werkelijkheid door, van rauwe feiten die de meeste mensen afkeuren. Humbert Humberts bevlogen retoriek stelt die in de schaduw, en je mérkt dat dat gebeurt. Zelfs al bestaat er in een roman geen ‘werkelijkheid’ waar recht aan moet worden gedaan, toch waart die ergens rond als een soort morele graadmeter. Het is met dat besef dat Nabokov speelt. Met Lolita betreedt hij het prikkelende spanningsveld van het lelijke en het mooie, het normale en het abnormale, het afstotelijke en het verleidelijke — van kunst.

Karlijn de Winter studeerde communicatie- en informatiewetenschappen aan de VU te Amsterdam en Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt ze als freelance tekstschrijver. Daarnaast is ze redactielid van Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum