Recensie: De teloorgang van het onderwijs

16 november 2009 , door Thijs Bol
| | |

Het onderwijs functioneert slecht, zo stelt Frank Furedi in Wasted. Why Education Isn’t Educating. Het is de afgelopen decennia in een vreemde paradox verzeild geraakt: terwijl de overheid meer in scholing investeert, verwachten scholen juist minder van hun leerlingen. Hoe kan het zijn dat in tijden waarin het streven naar een kenniseconomie hoog op de overheidsagenda prijkt jongeren steeds minder leren? Vooral door de “pedagogisering” van onderwijs waardoor het steeds meer functies krijgt toegewezen naast haar primaire taak van kennisoverdracht aan een nieuwe generatie. Door thijs bol.

Al gaat zijn beschouwing voornamelijk over de Engelse situatie, er is een sterke parallel met het Nederlandse onderwijsdebat. Zo beargumenteert de Brits-Hongaarse socioloog dat de vele onderwijshervormingen, ook kenmerkend voor de Nederlandse situatie, een slechte invloed hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Hierbij leunt hij op het werk van politiek-filosoof Hannah Arendt. Volgens haar zorgt het idee dat de huidige samenleving fundamenteel verschilt van het verleden voor een onafwendbare vraag om verandering; in het onderwijs wordt die veelal geïnitieerd door beleidsmakers en pedagogische experts. Verandering is een doel op zich geworden en de hedendaagse aanpassingen zijn er vooral op gericht om onderwijs aantrekkelijker te maken voor de jeugd. Nieuwe lesmethoden moeten school ‘leuk’ maken en leerlingen krijgen een actievere rol toegewezen in de les. Daar bovenop komt dat onderwijs nu voornamelijk dient om ‘beschaafde burgers’ te creëren, een rol die het in het verleden veel minder had.

Allemaal bewegingen in de verkeerde richting, zegt Furedi. Docenten moeten hun gezag weer terug krijgen, want zij zijn degenen met kennis van zaken en zij dienen te bepalen hoe de les vormgegeven wordt. Zijn boodschap is in die zin vergelijkbaar met wat Elliot Freidson en Evelien Tonkens schrijven over de ondergesneeuwde rol van de professional. In het onderwijs ligt de beslissingsmacht over lesmethoden en curricula niet meer bij docenten maar bij externe experts. Pedagogen en beleidsmakers verbreden het takenpakket van het onderwijs en geven scholen een centrale rol in het socialisatieproces van jongeren. Zo verliest onderwijs haar eigenlijke functie: een plaats waar leerlingen kennis vergaren, ook al vinden ze het niet leuk of lijkt die kennis op dat moment irrelevant.

Als voorbeeld geeft Furedi de ophef die, net als in Nederland, ontstond rond de Britse historische canon. Om leerlingen weer enthousiast te maken voor het ‘stoffige’ geschiedenis, was tot afschuw van Furedi maatschappelijke relevantie een van de kerndoelen. Maar kennis hoeft niet maatschappelijk relevant te zijn, stelt hij: het is niet de taak van het onderwijs leerlingen gelukkig te maken, maar ze te voorzien van kennis die ze in staat stelt later de goede keuzes te maken.

Furedi’s boodschap is conservatief, maar houdt zich ver van de zeurende ondertoon van de oude man die klaagt dat ‘vroeger alles beter was’. Dit komt mede doordat hij op een prachtige manier beschrijft waarom conservatisme, en dan vooral het conserveren van kennis, aan de grondslag ligt van elk onderwijssysteem:

”The argument for conservation is based on the understanding that, in a generational transaction, adults must assume responsibility for the world as it is and pass on its cultural and intellectual legacy to young people.”

Een goed onderwijssysteem is van nature conservatief, met gezaghebbende en kundige docenten aan het roer. Helaas zijn het juist de docenten die hun gezag hebben verloren.

In een minder sterk gedeelte van het boek legt Furedi uit dat ook ouders aan gezag hebben ingeboet; dat kinderen hun ouders socialiseren in plaats van andersom. Eén van de verklaringen ligt volgens hem in de opkomst van televisieseries waarin ouders worden geportretteerd als grote vijand van de jeugd. Hier is de balans tussen sociologie en opinie zoek en doet hij een te selectieve greep uit publicaties over dit onderwerp om zijn persoonlijke frustratie te onderbouwen.

Dat laat niet onverlet dat de door Furedi gesignaleerde problemen zeer relevant zijn, ook in Nederland. Zijn ideeën komen bijvoorbeeld sterk overeen met de agenda van Beter Onderwijs Nederland (BON), een organisatie opgericht door filosoof Ad Verbrugge. Ook zij zien een neerwaartse spiraal in het onderwijs als gevolg van de verbreding van taken, constante onderwijsveranderingen en een focus op hoe les te geven in plaats van wat. De oplossingen die BON voorstelt, komen overeen met die van Furedi: meer zeggenschap voor docenten en een sterkere focus op het overdragen van kennis. Ook al gaat het boek over Engeland, het blijkt zeer relevant voor Nederlandse discussies over onderwijs. Het is knap dat Furedi zijn boek baseert op Engeland maar zo schrijft dat het net zo goed over Nederland gaat.

De vraag die echter gedurende het gehele boek door mijn hoofd bleef spoken was: is het echt wel zo slecht gesteld met het onderwijs? Had ik meer geweten als ik twintig jaar geleden was opgeleid? Dat het onderwijs nu anders is dan een aantal decennia geleden is evident, maar of deze veranderingen hebben geleid tot minder kennis bij leerlingen is maar zeer de vraag. Furedi stelt deze vraag niet maar neemt het aan als feit. Hierdoor is de relevantie van het boek discutabel: wat als de door Furedi beschreven oorzaken niet de door hem verwachte gevolgen bieden? Deze twijfel had gemakkelijk weggenomen kunnen worden door het boek te beginnen met een meer empirisch hoofdstuk waarin hij het eigenlijke probleem, het dommer worden van de jeugd, uiteen had gezet. Het is een gemiste kans in een verder interessant denkwerk over (de teloorgang van) het onderwijs.

Thijs Bol is als promovendus verbonden aan de Amsterdamse School voor Sociaal wetenschappelijk onderzoek en aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op onderwijs en de arbeidsmarkt.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum