Recensie: Een confrontatie met de oude zonde van de hovaardigheid

30 november 2015 , door Lex ter Braak
| | | | | | | |

Toen ik als kind van de Duitse Drang nach Osten hoorde, kon ik mij daar niets aantrekkelijks bij voorstellen. Ik zag steppen voor me, eindeloze vlaktes en wilde Slaven op schuwe paarden. Ik had er geen idee van dat mijn voorstellingen gevoed waren door eeuwenoude verhalen en mythen die in het westen over het ongecultiveerde oosten de ronde deden. Kennelijk waren ze zo vaak herhaald en doorverteld dat ze deel uit waren gaan maken van het collectieve onderbewuste. De publieke reactie op de ‘loodgieters uit Polen’ spreekt wat dat betreft nog steeds boekdelen. Ik kan mij niet herinneren dat er bij mijn ouders thuis ooit, laat staan negatief of depreciërend, over het Oosten gesproken is en toch had ik die beelden. Waar kwamen die dan wel vandaan, vraagt lex ter braak zich af.

Toen ik The German Myth of the East van Vejas Gabriel Liulevicius van de altijd verleidelijke geschiedenistafel van Athenaeum Boekhandel pakte, hoopte ik weer nieuwe antwoorden te krijgen. Nieuw omdat ik eerder al Larry Wolffs briljante boek (en zo noemt Liulevicius het ook als hij er dankbaar naar verwijst) Inventing Eastern Europe. The map of Civilization on the Mind of the Enlightenment had gelezen. Wolff toont overtuigend aan dat de ondertussen diep ingesleten tweedeling tussen een ongeciviliseerd Oost-Europa en een geciviliseerd, verlicht West-Europa de uitvinding van de Verlichting was. De Verlichting had een donkere keerzijde nodig om zijn eigen beschavingsoffensief sterker te kunnen belichten. In West-Europa triomfeerde het rationalisme, regeerden verlichte vorsten, leefde de bevolking in welvaart; in Oost-Europa daarentegen regeerde het vuil, leefde de bevolking in diepe armoede, heersten ongeletterdheid, bijgeloof en chaos. In andere woorden: het westen was in alle opzichten superieur aan het oosten. De veel latere, naoorlogse tweedeling van Europa had hier zijn wortels en dubieuze legitimatie.

Historici als Norman Davies (auteur van o.a. Europe en Europe East and West) hebben even overtuigend laten zien dat deze vooroordelen nog steeds gangbaar zijn en dat het weidse begrip Europa voor de mensen uit het Westen eigenlijk alleen Engeland, Duitsland, Frankrijk en wat te verwaarlozen rafellanden als Nederland omvat. Davies merkt in een van zijn essays bitter op dat Amerikaanse historici onder de noemer Europa hun studenten onderwijzen over (een klein deel van) West-Europa en dat dat toch echt iets anders is dan Oost-Europa (en dat onder de aanname dat ‘the western and eastern halves of Europe are seperate entities with little or nothing in common’).

Vejas Gabriel Liulevicius beperkt zich in tot Duitsland en zijn verhouding tot het Oosten, maar dan wel vanaf de aanvang der tijden tot nu, al suggereert de ondertitel 1800 to the present anders. En dat allemaal in slechts 250 pagina’s. Tijd voor ademhalen is er onderweg nauwelijks, vanaf de allereerste bladzijde trapt Liulevicius het gaspedaal diep in. Hij scheurt met een noodvaart door de geschiedenis en raast langs jaartallen, namen en feiten. Duizelig sla je bij aankomst het boek dicht en stap je uit – maar eerlijk is eerlijk: je bent er wel. Veel vragen hebben een antwoord gekregen en zijn in een context geplaatst.

Het kan zijn dat mijn jeugdige voorstelling van het Oosten gevoed is door het lezen van de boeken van Karl May. Hoewel die zich in het wilde westen afspelen, sluit, volgens Liulevicius, Karl Mays beeld van het ongecultiveerde en het gevaarlijk ongerepte aan bij het Duitse denken over het oosten. De kompasnaald was nu alleen de andere kant opgedraaid, maar wees ook weer naar een onbekend gebied vol mogelijkheden en dreigingen. Zo zagen de Duitsers ook hun nabuurlanden in het Oosten: bedreigend (de Slavische horden en later het rode gevaar uit het oosten) en verleidelijk (land om te annexeren, te ontginnen en te cultiveren).

De Baltische kruistochten in de twaalfde eeuw en later moesten een eind maken aan het ongeloof, de chaos, ongeorganiseerdheid, ongezondheid en de smerigheid die spreekwoordelijk voor het oosten waren. Bloedige onderdrukking door genootschappen als de Teutoonse Ridders en De Broeders van het Zwaard was het bewijs van de eigen superioriteit. Hoe hardnekkig deze vooroordelen bleven bestaan, tegen elk beter weten in, illustreert een onthullende passage uit Victor Klemperers autobiografie Curriculum Vitae. Hij, jood,afkomstig uit een kleine Poolse stad, denkt als hij aan het eind van de Eerste Wereldoorlog in Vilnius is gestationeerd en een synagoge bezoekt:

‘Nee, ik hoorde niet bij hen, ook al zou mijn eigen vader hier hebben gestudeerd. Ik hoorde bij Europa, bij Duitsland, ik was niets anders dan een Duitser, en ik dankte mijn Schepper dat ik Duitser was (…). Ik had even genoeg van het oosten, althans genoeg van alle soorten extase, kerken, moskeeën en synagogen.’

Toen Konrad Adenauer, de eerste bondskanselier van West-Duitsland per trein naar Berlijn, de stad in het oosten, reisde, deed hij de gordijnen van zijn compartiment dicht. De steppen, zei hij, hoefde hij niet te zien.

In de loop van de eeuwen hebben Duitsers zich gevestigd in wat nu Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Oekraïne enz. is. Zij leefden er in enclaves en domineerden vaak het politieke, culturele en maatschappelijke leven. En even vaak was er regionaal en nationaal verzet dat wreed werd neergeslagen. Het eind van de Tweede Wereldoorlog betekende een macabere omkering van de dingen: nieuwe grenzen werden getrokken, landen etnisch gezuiverd en de Duitsers verdreven. Twaalf miljoen Duitsers waren op de vlucht, terug naar Duitsland dat hen nauwelijks als Duitsers erkende, zij belichaamden het Oosten, de chaos, het vuil, de onbeschaafdheid. En dit herhaalde zich met de val van de Muur. Na de euforie, de omhelzingen en de tranen van broederschap opende zich de kloof tussen de Ossies en de Wessies, die tussen de mislukten en geslaagden, het ongeorganiseerde en georganiseerde. Miljarden stopte het westen in zijn beschavingsoffensief maar klaagde tegelijk over het uitblijvende resultaat. En massaal trokken de mensen vanuit voormalig Oost-Duitsland naar het westelijk deel, in diezelfde ironische wending van de geschiedenis.

Volgens Liulevicius is er door deze omstandigheden een eind gekomen aan de Duitse mythe van het Oosten. Wel is er ruimte voor nostalgie, van de verdrevenen naar hun plaatsen van herkomst, van de Ossies naar de tijd van de DDR – of voor verzet tegen stereotype beeldvorming zoals dat van de Duitse schrijfster Monika Maron in haar net verschenen boek Bitterfelder Bogen. Zij keert zich tegen de wijze waarop de media voormalige Oost Duitsers als vermakelijke personages uit een eigentijdse Commedia dell’ Arte opvoeren.

Het onderzoek van Liulevicius laat zich gemakkelijk uitbreiden tot de westerse beeldvorming van Afrika en de Afrikanen, Amerika en de oorspronkelijke bewoners, het Oosten en islamieten, kort gezegd, tot de gehele wereld. Waar het Westen kijkt, kijkt het neer, zo kan je het samenvatten met de toevoeging van nog een zinsnede: en ziet tegelijk zijn kansen. Het lezen van Liulevicius is een confrontatie met de oude zonde van de hovaardigheid. Het dwingt tot nederigheid en overgave: welkom, vreemdeling.

Lex ter Braak is directeur van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst. Hij schrijft daarnaast regelmatig over literatuur en beeldende kunst voor o.a. Vrij Nederland. Lex ter Braak heeft de komende vier maanden carte blanche – hij kiest vrijelijk uit de collectie van Athenaeum Boekhandel titels om over te schrijven.

pro-mbooks1 : athenaeum