Over humor in de filosofie is nauwelijks geschreven. Over de dood des te meer. Volgens Arthur Schopenhauer, zelf fervent tegenstander van leedvermaak, is de dood zelfs de eigenlijke genius van de filosofie. Is het verwonderlijk dat Maarten Doormans Denkers in de grond, een boek is waarin nu eens wel veel te lachen valt, gaat over de dood, vraagt Leonhard de Paepe zich af.
De voor de filosofie benodigde verwondering lijkt vooral te ontspringen aan de poging om alles ernstig te nemen. Alleen de Franse filosoof Jacques Derrida permitteerde zich af en toe een grapje, maar wel tegen de prijs dat zijn filosofie door menig vakgenoot als hemeltergend absurdisme werd afgedaan.
Het is inderdaad opvallend dat filosofen iets hebben met grafstenen en galgen(humor). Als bloedserieus student was ik ooit getuige van een op vakantie gemaakte homevideo van filosoof Henk Oosterling die zich in het zwart gekleed liet fotograferen gezeten op het graf van Michel Foucault begeleid door het lied 'Killing in the Name' van Rage against the machine. Ook Doorman laat zich in dit selecte gezelschap van lachers in de filosofie niet onbetuigd. In Denkers in de grond staan de teksten en foto’s van de graven van grote geesten die cultuurfilosoof Maarten Doorman samen met Fredie Beckmans wekelijks op de achterpagina van NRC Handelsblad publiceerde. De daarmee samenhangende dollemansritten door heel West-Europa beschrijft hij in niet eerder gepubliceerde smakelijke teksten vol drank, cafébezoek en sprekende doden. In het hoofdstuk ‘Backstage. Pierre is niet in Parijs’ (een verwijzing naar Sartres beroemde anekdote over de vruchteloze zoektocht naar diens vriend Pierre. Overal waar hij kijkt in de stad is Pierre niet en als afwezigheid is Pierre overal) is Doorman met Beckmans en een kettingrokend model onderweg naar Parijs. Spottend en vernuftig schrijft hij in de geest van Sartre:
‘In België zijn geen graven van filosofen voor wie we moeten stoppen en ook België zelf is steeds moeilijker te vinden. […] Dit landloze land is als het nieuwe Europa waar de kiezer maar niet aan wil.’ Gezeten in de Thalys vertelt hij het model de laatste woorden van Oscar Wilde: ‘Either this wallpapers goes, or I do!’
En zo strooit Doorman talloze wetenswaardigheden over de dood van onsterfelijke denkers uit over de bladzijden van dit boek. Met gevoel voor ironie stelt hij vast dat op een bewolkte dag in Edinburgh juist die ene zonnestraal op het mausoleum van David Hume valt. Het mag geen wonder heten. De denker had zich immers een leven lang beijverd om het bestaan van wonderen te bestrijden. Het was dus toeval.
Sowieso blijkt de grafmode van denkers nogal eens ironisch uit te vallen. Nietzsche, de filosoof met de hamer, die de brute levenswil radicaal omarmde, blijkt in totale verstilling naast de kerk te liggen in het gehucht Röcken waar hij in 1844 geboren werd, terwijl Heideggers eeuwige rust wordt verstoord door voorbijrazend vrachtverkeer. ‘Zelfs de gelatenheid van de dood legt het af tegen het alomtegenwoordige van de door Heidegger levenslang zo filosofisch bekritiseerde techniek.’
Van Descartes weet Doorman dat hij zestien jaar nadat de moderne uitslaper in het Lutherse Zweden bij de piepjonge koningin Christina het leven liet naar Parijs gehaald werd zonder zijn rechter wijsvinger en zijn hoofd: ‘Vooral dat laatste is bizar’, stelt Doorman ‘bij iemand die zelf van een koningin verlangd had haar hoofd er steeds bij te houden.’ De fatale confrontatie van de briljante Franse flierefluiter met de Koninklijke Noordse discipline is al eeuwen een running gag onder professoren in de filosofie. Minder grappig, maar wel ironisch is Adam Smiths laatste rustplaats. Deze ‘Darwin van de economie en de founding father van het kapitalisme’, ligt in een graf dat is opgeknapt en gesponsord door een bank die naar hem vernoemd is. Zo gaat dat met kapitalisme, het eert haar heiligen niet met gebed, maar met geld.
Misschien is het omdat filosofen zo met het eeuwige bezig zijn, dat ze als geen andere bevolkingsgroep zo als de dood zijn voor het tijdelijke. Maar gelukkig valt daarmee te lachen. Doormans zwierige Denkers in de grond bewijst het. Dit is lachen over het graf van de onsterfelijken; humor voor jongens van vijftig.
Leonhard de Paepe studeerde aan de kunstacademie en is filosoof. Hij schrijft voor NRC Handelsblad.