Recensie: Het ruisen van Gods zwijgen overschreeuwd

30 november 2015 , door Leonhard de Paepe
| | | |

Hij is de bad-boy van de Duitse letteren en bouwde zijn carrière op haat – dat zou Maxim Biller bestrijden, althans het eerste deel van deze karakterisering. Volgens hem is er überhaupt geen Duitse literatuur: 'Al voor de oorlog was er geen grote Duitse schrijver, behalve Franz Kafka, maar dat was een Tsjech.' Het tweede deel van de karakterisering zou hij wel onderschrijven en zijn autobiografie Der gebrauchte Jude getuigt daarvan, zegt leonhard de paepe.

Maxim Biller (1960) heeft zijn leven lang gezocht naar een sterke joodse identiteit en zijn carrière gebouwd op Duitslandhaat. Beide zaken hebben elkaar versterkt. Als zoon van geassimileerde Tsjechische joden met Russische wortels, krijgt hij van huis uit niet bepaald een traditionele opvoeding. Op tienjarige leeftijd emigreert de familie Biller naar Duitsland. Daar ontwikkelt hij zich al jong tot sterjournalist en de grootste provocateur van de Duitsland.

In de jaren negentig begint Billers roem. Zijn eersteling Wenn ich einmal reich und tot bin (1990) wordt door de Süddeutsche Zeitung als de terugkeer van de Joodse literatuur naar Duitsland bewonderd. Alles wat hem invalt wordt gedrukt in de media. De eindredacteuren verontschuldigen zich zelfs als ze redactionele veranderingen aanbrengen. Al snel wordt hij ontdekt door de Duitse televisie, en mag hij daar zijn ongezouten mening ventileren, zoals: ‘Alles wat fout is aan Duitsland, hangt samen met het feit dat Duitsers ongeciviliseerd zijn.’ En elders: ‘Duitsers zijn een koud volk en alles is hier lelijk, de dingen, de straten, het uitzicht, de omgangsvormen. Alles.’ Maar Biller voelt zich ook gebruikt in zijn rol als Duitslandhater: ‘Ik wilde schrijver zijn en verhalen over joden schrijven. Waarom moest ik journalist zijn en artikelen over Duitsers verkopen?’

Controversieel, maar psychologisch het meest interessant in de autobiografie is de moeizame relatie met de veertig jaar oudere joodse literatuurcriticus Reich-Ranicki. Reich-Ranicki is zowat het tegendeel van Biller. Hij heeft de Duitsers nooit gehaat en zijn Joodse identiteit was nooit problematisch. Hij houdt niet Kafka maar Thomas Mann voor de grootste schrijver. Als 24-jarige regelt Biller een interview met de grote Reich-Ranicki, puur en alleen omdat hij hem wil ontmoeten. Hij wil van hem horen hoe hij met zijn joodsheid omging, maar de oude man geeft niet thuis. Voor hem is zijn Joodsheid domweg een gegeven waar verder niets over te zeggen valt. En Duitsland is het land met de cultuur waarin hij zich thuis voelt – oorlog of geen oorlog.

De mildheid van de oude meester kon en kan Biller tot op de dag van vandaag niet opbrengen.

‘Ik was altijd omgeven door mensen die deden alsof het niet uitmaakte dat ik jood was. Maar dat was gelogen. En daarom werd het steeds belangrijker voor mij dat ik er een was. Ik wilde weten hoe het is om naakt in een trein naar het oosten te gaan. Ik wilde het ruisen van Gods zwijgen horen.’

In dit soort prachtige zinnen blijkt Biller, ondanks zijn haat, een gevoelig mens, die worstelt met zijn joodse identiteit die hij maar niet kan ontlopen. Hij zoekt naar de oorlog en hij zoekt aansluiting bij orthodoxe joden. Hij is gelukkig als zijn joodse vrienden hem meenemen naar Israël. Maar toch kan hij niet naar Israël emigreren. Hij blijft in Duitsland en wordt daar de gebruikte jood. Gebruikt in het sadistische spel dat de Duitsers met hem lijken te spelen. Maar ook andersom is Biller ook hard en gemeen: ‘Ik wist dat ik meer van mezelf hield als ik een mening had die anderen pijn deed. Dat is sadisme. Ik wist het toen nog niet lang, en het deed mij toen nog geen pijn.’

Het doet op dat moment geen pijn, omdat hij de gekwetste partij is. Pas later, als hij merkt dat hij voldoende kracht had om anderen pijn te doen, lijdt hij eraan. Misschien is dat die beroemde Joodse zelfhaat, de haat tegen de haat die men doorlopend voelt en die men niet kan ontlopen. Dat laatste inzicht krijgt Maxim Biller niet uit zijn pen, maar het blijft tussen de regels zinderen. Het zou in één klap zijn leven als Duitserhater ontkrachten en zijn Joodse identiteit ontmaskeren als verzetsidentiteit.

Vele jaren later, als hij al van de pen kan leven en een publieke intellectueel geworden is, ontmoet hij Reich-Ranicki opnieuw. De inmiddels stokoude man heeft nooit positief over zijn boeken geoordeeld. De criticus en zijn vrouw ontvangen hem liefdevol, maar toch lijkt het alsof ze elkaar benaderen als politici die elkaar nooit eerder zagen. Nogmaals komt het tot een confrontatie over identiteit. Biller wilde jood zijn en zag in Reich-Ranicki een vaderfiguur en vroeg hem in feite om leiding. Maar dat krijgt hij tot op het laatst toe niet. Voor Reich-Ranicki bestaan er immers geen religieuze of nationale identiteiten. Het enige wat voor hem telt is de literatuur. Maar Reich-Ranicki geeft hem toch de vaderlijke les waarop Biller hoopte. In de jaren zestig, vertelt hij, schreef hij honderden kritieken. Maar hij werd consequent overgeslagen als kranten en tijdschriften zochten naar een chef literatuur. Zo maakte ook hij kennis met achterdocht tegen joden.

Wat leren we daaruit, vraagt Biller hem, vanaf het puntje van zijn stoel.

‘Niets, helemaal niets. Niets wat de moeite waard is om te bespreken in deze idiote wereld. Volstrekt niets.’

Leonhard de Paepe studeerde aan de kunstacademie en is filosoof. Hij schrijft voor NRC Handelsblad.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum