‘Admittedly, the disparity between what my research suggested about the history of the Jewish people and the way that history is commonly understood — not only within Israel but in the larger world — shocked me as much as it shocked my readers,’ schrijft Shlomo Sand in de inleiding van zijn The Invention of the Jewish People. De commotie die hij noemt, werd veroorzaakt door zijn conclusie dat het ‘joodse volk’ in de moderne zin van het woord pas door de proto-Zionistische historici ut de tweede helft van de 19de eeuw is bedacht. The Invention is dan ook geen geschiedenisboek in de strikte zin van het woord. Het beschrijft hoe de verschillende joodse historici vanaf de 19de eeuw met de geschiedenis van de joden zijn omgesprongen: met meer oog voor de politieke werkelijkheid dan voor de bronnen. Door jits van straten.
Op vragen als ‘Moet de joodse geschiedenis beginnen met de Bijbel, en zo ja, in welke periode vonden de gebeurtenissen dan plaats?’ en: ‘Zijn de bijbelse verhalen te mythologisch, en moet de geschiedenis bijvoorbeeld beginnen met het Rijk van Judea onder de Maccabeeën?’, ontdekte hij, afhankelijk van de godsdienstige en nationalistische inslag van de historici, verschillende antwoorden. Zo blijken ‘feiten’ die Zionistische historici als uiterst belangrijk kenmerkten, niet te hebben plaatsgevonden: er is geen bewijs voor de verbanningen uit Judea tijdens de opstanden tegen de Romeinen.
Dus moest de geschiedenis worden herschreven, en de verbanning verplaatst worden naar de zevende eeuw, als Arabieren het land innemen (Dinur 1920; Baer 1945). Maar ook voor deze verbanning bleek geen bewijs: de komst van de moslims veroorzaakte geen massadeportaties. Of neem de stelling van o.a. Ben-Gurion en Ben-Tsvi, dat de meeste Palestijnse boeren (fellahin) afstammen van joodse boeren die oorspronkelijk in Judea woonden en die tot de Islam zijn overgegaan. In de nieuwe politieke werkelijkheid van na de Palestijnse opstand van 1936-39 verdween die opvatting uit de geschiedschrijving.
Toch móét er voor de historici en politici een verbanning hebben plaatsgevonden, en moeten de joden in de diaspora afstammen van verbannen joden, simpelweg om de aanspraak op het Heilige Land te legitimeren. Populatiegenetici worden ingezet om deze aanspraak met modern DNA-onderzoek kracht bij te zetten. Beschouwden joodse historici het vóór 1960 nog aannemelijk dat een deel van de Oost-Europese joden van het Turkstalige nomadenvolk de Chazaren afstamde en dat een aanzienlijk deel van de Marokkaanse joden afstamde van Berbers die tot het jodendom zijn overgegaan, hierna verandert deze opstelling en wordt er alles aan gedaan om van joden één etnisch geheel te maken.
Sands opstelling is dat de meeste Oost-Europese joden inderdaad afstammelingen van de onderdanen van de Koningen der Chazaren waren. Met die aantekening dat de Chazaren niet een ‘volk’, in de moderne zin van het woord, waren maar een stammenverband. Eigenlijk ziet hij ook het ‘joodse volk’ ten tijde van de Romeinen en daarvoor als een samenleving die totaal verschilt van wat we tegenwoordig onder de term volk verstaan.
De etnische eenheid van de joden in onze tijd is niet te bewijzen, concludeerde de Amerikaans-joodse antropoloog Maurice Fishberg al in 1911, net zo min als dat het geval is bij christenen en moslims. Sand deelt die conclusie, en hij heeft dan ook kritiek op het moderne DNA-onderzoek, maar kennis van dit onderwerp is niet zijn sterkste kant. Het is jammer dat hij pas na voltooiing van zijn boek het proefschrift van Zoossmann-Diskin uit 1997 (Universiteit van Tel-Aviv) ontdekte waarin met moderne DNA-technieken wordt aangetoond dat Fishberg gelijk had. Het werk van Fishberg is nooit in het Hebreeuws vertaald, en het proefschrift van Zoossmann-Diskin wordt doodgezwegen door de populatiegenetici.
Interessant is Sands opmerking – en daar presenteert hij toch een eigen kijk op de geschiedenis – dat het monotheïsme waarschijnlijk in Babylonië is ontstaan en verfijnd, waarbij de Talmoedscholen in Sura, Nehardea en Pumbedita een belangrijke rol hebben gespeeld. Aansluitend hierop vraagt hij zich af, waar de joodse gemeenschappen in alle andere plaatsen in Azië en Noord-Afrika tussen 150 vóór en 70 na het begin van onze jaartelling dan vandaan zijn gekomen: ontstonden zij ook alle door verbanningen? Het antwoord van joodse historici is dat moeilijke omstandigheden joden tot migratie dwongen, maar terecht merkt Sand op dat een boerenbevolking nooit zoveel emigranten heeft kunnen produceren. Die concentraties kunnen vrijwel alleen het gevolg geweest kunnen zijn van bekeringen, stelt hij, en hij weet zich daarin gesteund door de oudere joodse geschiedschrijvers, zoals Graetz (1884) en Baron (1952) en door bovengenoemd onderzoek van Fishberg.
Een probleem dat in het boek ook aan de orde komt, is de definitie van een inwoner van de staat Israël. In het identiteitsbewijs is niet Israëli de nationaliteit, maar, afhankelijk van de godsdienst, jood of iets anders. En dat terwijl toch het merendeel van de Israëli’s niet godsdienstig is. Dat moet de invloed van de rabbijnen zijn, stelt Sand, en hij maakt hieruit op dat Israël een staat is voor joden en niet voor al haar burgers. Dat heeft, laat hij zien, een aantal schrijnende situaties tot gevolg.
Ondanks de ophef die het boek van Sand heeft veroorzaakt, blijkt, niet alleen uit de literatuur, maar ook uit de demografische samenstelling van de joodse Israëlische bevolking, dat er etnisch gezien niet zoiets bestaat als een joods volk, wel een Israëlisch volk. Net zo als er een Amerikaans volk is, dat ook niet etnisch homogeen is. Voor allen die van mening zijn dat ‘de uitvinding van het joodse volk’ een uitvinding van de auteur is, raad ik aan het boek dan toch maar eens goed te lezen.
Jits van Straten is microbioloog en de auteur van De herkomst van de Asjkenazische joden. De controverse opgelost.