Recensie: Ziekelijk en lichtelijk verknipt, slim en alert

31 december 2009 , door Lodewijk Brunt
| | | |

In Flannery O’Connors verhaal ‘The Enduring Chill’ arriveert boekverkoper Asbury op het treinstation van zijn geboorteplaats Timberboro. Hij is doodziek uit New York gekomen. Zijn moeder haalt hem op, ze heeft haar zoon al een tijd niet gezien, met een brede glimlach staat ze op het perron. Hij komt aangestrompeld en dan zien ze elkaar. ‘De glimlach verdween zo plotseling, de uitdrukking van schrik die ervoor in de plaats kwam was zo totaal, dat hij zich voor het eerst realiseerde dat hij er net zo ziek uit moest zien als hij zich voelde.’ Het loopt slecht af met Asbury, zijn ziekte is ongeneeslijk. Thuis in bed wordt hij overvallen door een ijskoude rilling. ‘Hij besefte dat hij voor de rest van zijn leven zou moeten doorbrengen onder een niet aflatende terreur. Een zwakke kreet, een laatste onmogelijk protest, ontsnapte hem.’ Dankzij Brad Goochs Flannery, de eerste grote biografie van O’Connor, weten we wie de onfortuinlijke Asbury in werkelijkheid was: Flannery O’Connor zelf.

De jong gestorven (1925- 1964) schrijfster was afkomstig uit Georgia, in het Diepe Zuiden van de Verenigde Staten. Ze kwam uit een katholiek nest en was gedoopt als Mary Flannery, maar toen ze als jonge vrouw ging publiceren, liet ze de eerste naam vallen. Niemand zal ooit een boek willen kopen van een Mary O’Connor, zei ze, want dan lijkt het net alsof je iets van de Ierse werkster koopt.

Als klein meisje haalde Flannery al het nationale nieuws. Een van haar kippen kon ze achteruit laten lopen; er kwam een filmploeg van Pathé News langs om dat voor het nageslacht vast te leggen. Ze is haar hele leven omgeven geweest met loopvogels: kippen, eenden, ganzen en vooral pauwen. Op school won ze een prijs voor handwerken: ze had voor een paar van haar ganzen kittige wandelpakjes en modieuze hoedjes gemaakt die veel opzien baarden. Aanvankelijk zag ze een loopbaan voor zich als tekenares/cartooniste, maar ondanks talloze pogingen om haar producten te slijten aan bladen als de New Yorker, kwam ze nooit verder dan de schoolkrant. Voor schrijven had ze meer talent: rond haar twintigste waren enkele van haar korte verhalen al in prestigieuze tijdschriften verschenen.

Flannery O’Connor staat te boek als vooraanstaand schrijfster van korte verhalen. Sommige critici, niet de minsten, stelden haar op één lijn met de allergrootsten: Carson McCullers, Truman Capote, Ernest Hemingway, John Steinbeck en zelfs William Faulkner. Maar met haar twee romans - Wise Blood en The Violent Bear it Away - had ze minder succes. Ze heeft zeven jaar gewerkt aan haar bizarre debuutroman over de waanzinnige straatpredikant Hazel Motes, die aanhang zocht voor zijn ‘Kerk Zonder Jezus, waar de blinden blind zijn, de kreupelen kreupel, en waar geen valse beloften worden gedaan’. Tijdens het schrijven aan de volgende bezocht ze Lourdes en bad ze niet voor haar gezondheid, maar voor de voltooiing van deze tweede roman. De romans werden gemengd ontvangen, vooral in haar geboortestreek. Ze verzuchtte dat ze zich strikt tot het schrijven van korte verhalen had moeten beperken: ‘die vallen minder op dan romans’.

We lezen het in Flannery, een prachtboek, een fraai eerbetoon aan een opmerkelijke vrouw. Het is in stijl geschreven, volgt het werk op de voet, zet het in context, maar wordt nergens dweperig of – andere uiterste – cynisch of sarcastisch. Velen zouden de verleiding niet hebben kunnen weerstaan. O’Connor is katholiek opgevoed in het protestantse zuiden, en bleef altijd trouw aan haar kerk, ook tijdens de perioden dat ze in New York woonde. Vermoedelijk heeft ze nooit seksueel contact gehad, ondanks verscheidene romantische relaties met zowel mannen als vrouwen. De ziekte die haar op jonge leeftijd sloopte was lupus, die zich bij haar openbaarde in de vorm van helse gewrichtspijnen en schendingen van haar gezicht. De laatste jaren van haar leven heeft ze zich met krukken moeten voortbewegen. De ziekte was erfelijk, ook haar vader is er jong aan overleden – tot Flannery’s onuitsprekelijke verdriet. Haar formidabele moeder Regina heeft Flannery tot haar dood verzorgd op de boerderij die de dames hadden geërfd van welgestelde familieleden.

Gooch kijkt door die narigheid heen, zonder al te afstandelijk te worden. Hij weet het werk precies te plaatsen in het leven van de auteur, mede dankzij de ontelbare brieven die ze schreef aan vrienden en vriendinnen. Dankzij Goochs graafwerk is haar bestaan bijna van dag tot dag te volgen. Ook haar plaats in de Amerikaanse samenleving heeft de biograaf getracht te typeren: de ziekelijke communistenhaat, waar O’Connor direct mee te maken heeft gehad tijdens haar verblijf in de kunstenaarskolonie Yaddo, maar ook de beweging voor burgerrechten in het racistische zuiden. O’Connor had een houding zoals Faulkner: ze was nooit onhebbelijk tegen zwarten, maar vond dat de burgerrechtstrijders zich met hun eigen zaken moesten bemoeien. Je begrijpt die ontwikkelingen beter dankzij Flannery, juist omdat je ze ziet door de ogen van een ziekelijke, lichtelijk verknipte, maar slimme en alerte waarneemster.

Flannery is een van de beste boeken van 2009 volgens Athenaeum Boekhandel.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum