Sinds Paul Scheffer het in januari 2000 schetste is de discussie over ‘Het multiculturele drama‘ er bepaald niet fijnzinniger op geworden. Hoewel hijzelf in 2007 nog altijd stoïcijns sociaaleconomische antwoorden formuleerde heeft de tijd heeft hem ontegenzeggelijk niet meegezeten. De zoektocht lijkt inmiddels minder te zijn naar concrete oplossingen dan naar superlatieven voor de botsing der beschavingen. Ondertussen kijkt ook Amerika (dat zo zijn eigen problemen heeft met de islamitische wereld en haar bevolking) graag mee in onze keuken, bij voorkeur over de schouders van Europese cultuurpessimisten die luid jeremiëren over de overgave van de Westerse beschaving. In dit licht kunnen wij ook het verschijnen van Pascal Bruckners The Tyranny of Guilt zien. En toch is het boek niet zonder verrassende wendingen. Door merlijn olnon.
Net als veel van Nederlands meest uitgesproken critici van het multiculturalisme behoort ook romancier-filosoof Bruckner (welbekend van het door Polanski verfilmde Bitter Moon) tot een groep gedesillusioneerde linkse intellectuelen die men in Frankrijk aanduidt als les nouveaux philosophes. Als rechtgeaarde ‘liberal who has been mugged by reality’ (in de woorden van Irving Kristol, peetvader van het neoconservatisme) ageert hij al jaren tegen een Europa dat vanwege haar geschiedenis van fascisme, communisme, genocide, slavernij, racisme en imperialisme gebukt gaat onder een verpletterende wroeging en zich daardoor geen raad meer weet met haar beschaving.
Bruckners Europa durft geen universele humanistische waarden meer te propageren in de rest van de wereld en verschuilt zich bij wijze van nimmer aflatende boetedoening in een onberispelijk cultuurrelativisme dat alle grote vraagstukken en beslissingen ontwijkt om de oude schandvlek maar niet verder te hoeven bezoedelen in dienst van een menswaardiger heden of toekomst: ‘Our past crimes command us to keep our mouths closed.’ (Inleiding, p. 3)
Zijn betoog voert langs ‘onze’ opvattingen over weldenkend- en wellevendheid (cultuurrelativisme troef), schuld en boetedoening (oneindig en eenzijdig), houding jegens Israël en de VS (vrijblijvend moraliserend) en omgang met verleden en heden (ahistorisch en hedonistisch). Maar ook over de Holocaust (als voorbeeldig voor daderschap en lijden, en dus ex post facto ook elders opeis- en toekenbaar), slachtofferschap en groepsemancipatie van minderheden (aanmatigend en paternalistisch), en levensopvatting en politiekburgerlijk besef (ontzield, verwend en angstig). Kort gezegd: Europa is een decadent pretpark vol bange Bourgondiërs die geen idee meer hebben waar ze voor staan en daar ook liever niet achter komen – maar die ondertussen wel hoofdschuddend blijven vertrouwen op de spierballen van ietwat onstuimige broer Amerika.
Bruckners favoriete stijlfiguur is zonder twijfel de overdrijving, kenmerkend voor iemand die denkt als een van de weinige Europese intellectuelen te zien vanwaar het onheil precies komt en hoe het af te wenden. Daaraan paart hij een tastbaar enthousiasme voor zijn eigen analyse en de (inderdaad vaak rake) contra-intuïtieve formuleringen die hij daaruit weet te distilleren. Deze dubbele zelfingenomenheid resulteert in een niet bijzonder gedisciplineerd betoog waarin de voortschrijdende argumentatie nogal eens te lijden heeft onder het verlangen met nog mooiere vondsten terug te komen op eerder gemaakte punten.
Het is een groot en meanderend verhaal dat Bruckner vertelt en er kan veel tegen ingebracht worden.
Bijvoorbeeld dat zijn houding ten opzichte van het door het Westen veroorzaakte lijden in Afrika en het Midden-Oosten hier en daar wel erg hardvochtig is. Dat zal het gevolg zijn van zijn wens om de historische bladzijde ineens om te slaan en radicaal een einde te maken aan zowel de westerse cultus van daderschap als de niet-westerse van slachtofferschap (denk; slavernij, kolonialisme, regime change). En ja, het kan zijn dat met beide onnodig gedweept wordt ter verschoning van de plicht verantwoordelijkheid te nemen voor de wereld waarin wij nu leven. Maar het gaat tamelijk ver om vanuit je studeerkamer in hartje Parijs vermanend te schrijven dat de Congolezen nu maar eens over Leopolds genocidale uitbuiting heen moeten zijn. Of de Turken of Algerijnen over de miljoenen levens die verloren gingen bij het dwarsbomen van hun onteigening door Europa, de Iraniërs over de CIA-gesteunde coup tegen Mossadeq, de Zuid-Afrikanen over de Apartheid, de Palestijnen over hun verlies van land, goed en leven.
Die vermaning veronachtzaamt namelijk dat deze geschiedenissen niet uitsluitend doorleven in de voortdurend opgegraven en soms handig uitgebuite verontwaardiging van slachtoffers en nakomelingen, maar vooral ook in de nog altijd voortbestaande machtsstructuren die eruit voortkwamen. Het Westen stroopt Afrika nog altijd volop af voor grondstoffen terwijl het de eigen markten krampachtig gesloten houdt in ruil voor een aalmoes aan ontwikkelingshulp. Het wenst de soevereiniteit van volkeren nog altijd alleen te respecteren als een verkiezingsuitslag bevalt. Zou dat alles er werkelijk niet meer toe doen als we de pathologie van dader- en slachtofferschap maar achter ons lieten?
Het is dat Bruckner direct voorafgaand aan deze draai om de oren van het slachtoffer- en daderschap uitvoerig iedereen diskwalificeert die de joodse casus vergelijkend probeert te gebruiken. Anders hadden we hem kunnen vragen of zijn overtuiging dat de frustratie van de Palestijnen losstaat van hun verdrijving en marginalisering daadwerkelijk even groot is als zijn geloof dat Israëls behandeling van de Palestijnen niets meer te maken heeft met de Holocaust! Het grenst inderdaad aan het pathologisch ahistorische als Surinamers bij een slavernijmonument in naam van hun voorvaderen op hoge toon genoegdoening eisen voor hedendaagse problemen. Maar het is niet minder pathologisch ahistorisch om te doen alsof het verleden er eenvoudigweg niet meer toe doet als eenmaal welgemeende excuses gemaakt zijn – zeker als nieuwe vormen van onrecht (in Congo, in Nigeria, in Gaza, in Irak) de herinnering eraan zo levend houden.
Het mag duidelijk zijn: Bruckner grossiert in generalisaties. Maar de opvallendste is wel zijn aanhoudende gebruik van de eerste persoon meervoud. Als hij ons vertelt hoe ‘wij’ denken, rijst het vermoeden dat het niet uitsluitend gaat om een bescheidenheidsmeervoud dat de lezer ertoe wil verleiden zich mee te laten voeren in de argumentatie. Hier spreekt een dokter tegen zijn patiënt, een verkeersagent tegen een aangehouden overtreder.
Wie is dan toch die ‘we’ namens wie hij het hele boek door spreekt? De suggestie is dat het de Europeaan is. Alleen ken ik geen Europeaan die werkelijk denkt dat hij ruim baan moet maken voor alle dictators van staat en straat omdat zijn historische schuld hem niet toestaat ze een strobreed in de weg te leggen. Laat staan dat alle Europeanen zo denken. Nee, het gaat hier overduidelijk om het Wilderiaanse spookbeeld van de politiek-correcte linkse intellectuele elite die de Europese politiek en maatschappij in gijzeling houdt; een karikatuur waarin alle nuances in publieke en politieke opinie niet beschouwd worden als daadwerkelijke nuances in denken en handelen, maar als maskeringen van achterliggend progressivistisch extremisme.
Het verbaast dan ook niet dat zijn betoog het goed doet in de door culture wars verscheurde Angelsaksische wereld (Groot-Brittanië, VS en Australië). Evenmin verbaast het dat Bruckner na het verschijnen van de oorspronkelijke Franse editie van het boek in september 2006 in een heftige polemiek verwikkeld raakte met Timothy Garton Ash, Ian Buruma, Paul Cliteur en anderen over de duiding van de rellen in de Franse banlieues (eind 2005), de controverse rond Ayaan Hirsi Ali’s denaturalisatie (midden 2006), en het verschijnen van de Engelse editie van De dood van een gezonde roker (over de moord op Theo van Gogh).
Wat te midden van al dit polemisch geweld toch opvalt, is dat Bruckner desondanks weigert zijn heil te zoeken in een verontwaardigde in zichzelf gekeerde ideologie van westerse suprematie en provincialistisch isolationisme. Zijn analyse mag verwant zijn aan die van culture warriors als Geert Wilders en Sarah Palin, de conclusies die hij eruit trekt hebben wel degelijk waarde. Alle razernij ten spijt pleit Bruckner uiteindelijk voor een Europa dat weer gaat geloven in zichzelf, dat de symbiotische relatie met de VS hernieuwt in dienst van een Westen dat Europese prudentie combineert met Amerikaanse daadkracht, en dat de rest van de wereld onomwonden demonstreert wat haar beschaving werkelijk kan betekenen.
Wat kan daar in het licht van het dreigende failliet van onze nationale politiek, van de Europese Unie en van de Amerikaanse democratie nu eigenlijk op tegen zijn? Nu is het wachten op een nieuwe Scheffer, die ons voorhoudt hoe deze grote beschavingsidealen er in concrete uitwerking uit zouden kunnen zien. Misschien kan de ideologische discussie tussen ‘links establishment’ en ‘extremistische populisten’ dan eindelijk weer eens over de dagelijkse werkelijkheid gaan.
Merlijn Olnon is wetenschappelijk boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel en schrijft het blog Fads & Fancies vol.