Recensie: Assimilerende Mongolen

30 november 2015 , door Bart van den Bosch
| | | |

Voor een ieder die op zoek is naar de grote lijnen in de geschiedenis, zijn het gouden tijden. Sinds de val van de Berlijnse muur in 1989 verschijnen met toenemende regelmaat historisch-sociologische studies die zich expliciet richten op de ontwikkelingsgang van economische systemen, beschavingen, culturen en wereldrijken. Boeken van Immanuel Wallerstein (The Modern World-System) Francis Fukuyama (The End of History and the Last Man), Jared Diamond (Guns, Germs, and Steel: The Fates of Human Societies), Samuel Huntington (The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order), David Landes (The Wealth and Poverty of Nations), Amy Chua (Day of Empire) maar recentelijk ook van Nederlandse historici als Jan Luiten van Zanden (The Long Road to the Industrial Revolution. The European Economy in a Global Perspective, 1000-1800) en Dirk Kooiman (Kapitalisme, kolonialisme en cultuur) bieden niet alleen inzicht in de historische ontwikkelingen over lange periodes en grote gebieden, maar vooral in de wisselwerking tussen economisch-politieke systemen of wereldrijken onderling. En nu is daar Empires in World History van Jane Burbank en Frederick Cooper. Door bart van den bosch.

Deze hausse is niet zonder precedent. Ook in het Interbellum voorzagen schrijvers als Oswalt Spengler (Der Untergang des Abendlandes), Arnold Toynbee (A Study of History) en Pitirim Sorokin (Social and Cultural Dynamics) een breed publiek van een historische duiding ter verklaring voor het roerige tijdsgewricht waarin de wereld zich destijds bevond. Blijkbaar bestaat er een vergelijkbare evenredigheid tussen de wereldwijde politieke, economische en culturele onrust waarin de wereld zich na het einde van de Koude Oorlog - en in verhevigde mate na 9-11 - bevindt en de behoefte om die met breed opgezette historische analyses te beschrijven, te duiden en als het even kan, van een - al dan niet hoopvolle - toekomstvisie te voorzien. De vraag is of Empires in World History iets toevoegt aan de steeds voller wordende plank macrogeschiedenis.

Geschiedenis voorbij de natiestaat

Burbank en Cooper menen van wel. In hun opvatting schiet de gangbare benadering van het verleden op basis van de vorming van de natiestaat op velerlei terrein tekort om het heden afdoende te verklaren. Tenslotte is veel hedendaagse ellende te wijten aan het uiteenvallen van diverse wereldrijken. De teloorgang van het Osmaanse rijk leidde tot chaos op de Balkan en het Midden-Oosten, de naoorlogse instorting van de Franse en Britse imperia veroorzaakte chaos in Afrika en Zuidoost-Azië en het uiteenvallen van het Sovjet-imperium veroorzaakte narigheid in Georgië, Tsjetjsenië en Dagastan. De oorlog, de vernietiging en etnische zuivering waarmee deze ontbindingsprocessen gewoonlijk gepaard gaan, illustreert onmiskenbaar dat de overgang van wereldrijk naar nationale staat niet echt vanzelfsprekend of onvermijdelijk succesvol is.

De centrale vraag die Burbank en Cooper dan ook willen beantwoorden is hoe de in het boek besproken wereldrijken er in het verleden in slaagden om in één groot rijk een veelheid aan verschillende volkeren, met hun grote diversiteit aan culturele, politieke, economische, sociale en religieuze tradities voor langere tijd succesvol bijeen te houden. Natuurlijk sluiten zij niet de ogen voor de enorme humanitaire en economische kosten die dat met zich meebracht, zeker niet in het hoofdstuk waarin het Mongoolse Rijk van Djengiz Khan wordt behandeld. Desondanks menen de auteurs dat het verhelderend is om het bestuurlijk instrumentarium van wereldrijken in kaart te brengen omdat dat een beter begrip van ons eigen verleden, heden en misschien de toekomst verschaft.

Rome en China als voorbeeld, met religie als hulpstof

Empires in World History stelt dat er in de derde eeuw v.Chr. twee 'oer'-wereldrijken ontstonden; het Romeinse en het Chinese. De auteurs onderkennen dat er eerder ook al wereldrijken bestonden, zoals het Egyptische, Assyrische, Perzische of Macedonische, maar dat Rome en China voor alle nakomende rijken een ijkpunt vormden. Beide wakkeren de imperiale verbeelding van latere aspirant-heersers aan door de bestuurlijke vernieuwingen van het burgerschap (Rome) en van een professionele ambtenarij (China) in te voeren.

Alle daarop volgende rijken proberen in de voetsporen van een van beide te treden; het Byzantijnse rijk (zie ook Merlijn Olnons recensie van The Grand Strategy of the Byzantine Empire), het Karolingische rijk en de Moslimkalifaten introduceren het militante monotheïsme als bestuurlijke toevoeging, met wisselend succes. Enerzijds mobiliseerde het ware geloof de strijders die het rijk uitbreidden of verdedigden, anderzijds bleken concurrerende religieuze claims als splijtzwam (Sunnieten contra Shi'iten en later katholieken contra protestanten) te werken en het rijk juist te verzwakken. Via het Mongoolse rijk passeren Rusland, de Moghuls, het Osmaanse rijk, Spanje, Portugal, de Republiek, Engeland, Frankrijk, Duitsland en natuurlijk de Verenigde Staten, meer of minder uitvoerig besproken, de revue. Hoewel elk van de beschreven rijken zijn eigen manier heeft om de uitdagingen waarvoor zij zich gesteld zien op te lossen, zien Cooper en Burbank juist in die uitdagingen tal van overeenkomsten.

Verscheidenheid als enige constante

De subtitel van het boek, Power and Politics of Difference verraadt een belangrijke overeenkomst tussen alle in het boek bestudeerde wereldrijken. Difference oftewel verscheidenheid blijkt het centrale begrip in Empires in World History te zijn. De auteurs constateren dat in alle wereldrijken een grote verscheidenheid aan bestuurlijke strategieën werd toegepast. Er blijkt in het verleden, noch in het heden een blauwdruk voor een duurzaam, efficiënt bestuur van een wereldrijk te zijn. Elk rijk is een unieke constellatie. Afgezien van de unieke geografische omstandigheden waaraan elk gebonden was, blijken onderlinge interacties tussen wereldrijken, interne onrust, onvoorspelbare machtvacuüms, druk op grenzen of tradities van troonsopvolging keer op keer de flexibiliteit en het zelfreinigend vermogen van de heersende dynastieën op de proef te stellen.

De verscheidenheid die de rijken onderling kenmerkt, is terug te vinden in hun verschillende handelswijzen met betrekking tot de verscheidenheid binnen hun territorium. Hoe kan een expanderend wereldrijk de, als gevolg van juist die expansie, toenemende verscheidenheid beheersen? De auteurs brengen verschillende aanpakken in kaart. Sommige rijken, met name de koloniale negentiende eeuwse en de Christelijke, streven naar een strikte zij/wij scheiding. Anderen, zoals het Mongoolse en het Osmaanse rijk, incorporeren juist de culturele verscheidenheid binnen het rijk. Weer een andere insteek vormde de basis van romanisering en americanisering. Zowel Rome als de VS richtten zich op culturele homogenisering van de gebieden in hun invloedsfeer.

Een andere bestuurlijk probleem waar alle imperia zich voor gesteld zagen, vormde het effectieve bestuur van hun uitdijend territorium. Hoe konden de heersers vertrouwen dat ook, of misschien juist, in de verste uithoeken van het rijk hun wil wet was? Ook hier constateren de auteurs dat verschillende rijken verschillende strategieën toepasten. Was de efficiëntie van bestuur gebaat bij het benutten van de lokale know how in de veroverde gebieden, of vergrootte dit juist het risico van opstand? Moest de heerser zijn getrouwen met land belonen en aan hen het bestuur van de geleende gebieden overlaten of was dat juist de kat op het spek binden? Of was het juist raadzaam om volstrekt van de heerser afhankelijke slaven of ambtenaren die geen enkele binding met het te besturen gebied hadden te benoemen? Welke oplossing ook gekozen werd, in de praktijk resulteerde het doorgaans in niet veel meer dan een tijdelijke, vaak fragiele verbondenheid tussen heerser en bestuurder.

Burbank en Cooper benadrukken ook het belang van de beeldvorming van imperiaal bestuur en gezag. De latere wereldrijken kunnen putten uit de successen, zelfs als die slechts propagandistisch van aard waren, van hun voorgangers. De beeldvorming waarmee heersers hun positie legitimeren blijkt een grote kracht te kunnen hebben; Karel de Grote, de Romanovs en Napoleon en Hitler imiteren bewust hun roemrijke Romeinse voorbeelden, niet alleen in de vorm van allerlei rituelen of uiterlijkheden, maar ook in het idee dat het stichten van een imperium überhaupt mogelijk is. Anderen zijn hen immers voorgegaan en hebben bewezen dat het kan.

Wereldrijken in de eenentwinigste eeuw zijn er om te verbinden

Empires in world History sluit af met de vraag of empires sinds de opkomst van de natiestaten definitief verleden tijd zijn. Nee dus. De eenentwintigste eeuw wordt door vier wereldrijken beheerst; De Europese Unie, die erin slaagde de diverse afbrokkelende Europese wereldmachten te herijken; de Russische federatie, die de fakkel heeft overgenomen van de uitgerangeerde Sovjet-Unie; China, dat na een afwezigheid op het wereldtoneel van anderhalve eeuw zijn onvermijdelijke rentree heeft gemaakt; en natuurlijk de VS.

Ook deze moderne imperia hebben te kampen met een veelheid aan uitdagingen en, al dan niet reële, bedreigingen. Hoe zij daarmee omgaan zal hun duurzaamheid bepalen. De reden dat deze vier empires nog steeds zo vitaal aanwezig zijn, is gelegen in het feit dat nationale staten principieel te kort schieten. Geen enkele nationale staat is er ooit in geslaagd zijn vermeende exclusiviteit praktisch of voor langere tijd in te vullen. Het succes van wereldrijken is dat ze per definitie multicultureel zijn, dat onderkennen en hun bestuur daarop afstemmen.

Hoewel de auteurs in hun inleiding nadrukkelijk stellen dat het hen slechts gaat om de beschrijving van wereldrijken en de wijze waarop elk de gestelde uitdagingen tegemoet trad, ontkomen ook zij niet aan datgene dat elke geschiedschrijving, maar vooral macrogeschiedschrijving kenmerkt; waarde-oordelen. Daar is niets mis mee. Sterker nog, het is te verdedigen dat juist geschiedschrijving die zich met het hele grote en langdurige bezighoudt, het publiek moet geven waar het om vraagt: duiding van het heden en het verschaffen van toekomstscenario's, natuurlijk onder alle gebruikelijke voorbehouden.

Het zal niemand verrassen dat Burbank en Cooper een duidelijke taak zien weggelegd voor imperia. In tegenstelling tot de exclusiviteit van de natiestaten en de vluchtelingenstromen die dat regelmatig tot gevolg heeft, vertegenwoordigen de multiculturele wereldrijken een bestuurlijke traditie waar inclusiviteit en wederzijdse afhankelijkheid in ieder geval mogelijk is. Met het belang dat de auteurs hieraan hechten, distantiëren zij zich nadrukkelijk van het conflictmodel zoals dat bijvoorbeeld door Samuel Huntington in The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order werd gehanteerd.

Dit contrast met Huntington krijgt een verrassende invulling in de beschrijving van het Mongoolse rijk. In de westerse verbeelding is er nauwelijks een gewelddadiger barbaar te vinden dan Djengis Khan, maar in Empires in world History wordt een verband gelegd tussen de flexibiliteit, de tolerantie en het assimilerend vermogen van de diverse Mongoolse rijken en de duurzaamheid ervan. Van Djengis Khan via Koeblai Khan en Tamerlane tot de grote Moghuldynastie van Babur de Tijger. Het werkt, kijk maar naar de Mongolen!

Bart van den Bosch is historicus en wetenschapsfilosoof. Hij is tevens redacteur van het Historisch Café.

pro-mbooks1 : athenaeum