Het Tropeninstituut bestaat 100 jaar. In Haarlem ging in 1871 het eerste Koloniaal Museum ter wereld open en in 1910 werd in Amsterdam de Vereeniging Koloniaal Instituut opgericht als centrale instelling voor wetenschap, handel en nijverheid, die de collectie van het uit zijn krachten gegroeide Haarlemse museum overnam en het kolossale pand aan de Mauritskade liet optrekken. Daar zetelt het sinds 1926, vervult zowel een museale als een archieffunctie en voert ontwikkelingsprojecten uit in wat voorheen de Derde Wereld heette - vanaf 1950 onder de naam Koninklijk Instituut voor de Tropen. Een van de projecten die het jubileum luister bijzetten is de productie van een biografie van Johann Christian Lamster (1872-1954), de maker van de eerste films die in opdracht van het Koloniaal Instituut werden opgenomen in Indië. Door esther wils.
De presentatie annex première vond afgelopen vrijdag plaats, opvallend genoeg onder begeleiding van zoete neo-tempo-doeloemuziek, gebaseerd op Indische krontjongmelodietjes. Het Tropeninstituut was van meet af aan een politiek correcte instelling; met de introductie van de ethische politiek en zeker na de onafhankelijkheid van Indonesië was de aandacht jarenlang voornamelijk op de inheemse Indonesische cultuur en samenleving gericht en was van de koloniale oorsprong weinig terug te vinden; met de opening van de permanente tentoonstelling Oostwaarts! Kunst, cultuur en kolonialisme in 2003 kwamen de eigen ontstaansgeschiedenis en de koloniale periode weer in beeld. Dat leek een reële stap, mogelijk gemaakt door het verstrijken van de tijd en het verjaren van de ‘ereschuld’. Dat de beelden van Lamster, beschermeling van de ijzervreter Van Heutz onder wie hij in Atjeh had gevochten, anno 2010 een knusse filmvertoning opleveren – in strijd met de opzet van de opdrachtgevers van 1912, die aanvankelijk de vermaaksvertoning van de beelden streng verhinderden – wekt wel bevreemding.
Lamster verloor al op jonge leeftijd zijn vader. Om zijn moeder te helpen, vertrok hij uit Maastricht naar Kampen voor een opleiding aan het Instructiebataljon. Johann maakte snel carrière, zeker toen hij eenmaal in Indië was aangeland en in dienst kwam bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Onder de militairen viel hij op door zijn belangstelling voor de Indonesische cultuur, zeker in die beroepsgroep uitzonderlijk. Vandaar dat hij, met verlof in Nederland, op voorspraak van Van Heutz werd uitgenodigd zich in Parijs bij Pathé Frères te bekwamen in het maken van films, ten behoeve van het Koloniaal Instituut en in het bijzonder van de aankomende ambtenaren, militairen en andere avonturiers die warm gemaakt moesten worden voor een baan in de kolonie.
Het Instituut verzocht Lamster om opnames van de voornaamste cultures, het huiselijk leven van Europeanen en Aziaten en andere aspecten van de samenleving zoals de medische voorzieningen, het gevangeniswezen, scholen, kunst en kunstnijverheid, het straatbeeld, de handel. Vooral door de technische beperkingen en tijdgebrek (hij moest alle films ’s nachts tussen één en zes ontwikkelen vanwege de temperatuur, en binnenopnames waren onmogelijk) kon Lamster binnen het overeengekomen jaar bij lange na geen representatief beeld scheppen van het leven in de kolonie – hij liet bijvoorbeeld het maken van de aanvullende foto’s waar hij om was verzocht achterwege. Toch vormen de vele honderden meters die hij (al dan niet zelf) schoot de basis van een collectie die jarenlang is gebruikt om verschillende typen publiek voor te lichten; de vertoningen voor bijvoorbeeld leden van de politiek, de Bond van Onderwijzers, leerlingen van de Landbouwschool in Wageningen en cursisten van de afdeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut, gingen begeleid van gesproken commentaar.
De biografische schets van Janneke van Dijk en Jaap de Jonge is zeer informatief maar weinig opwindend; Lamster was blijkbaar een eenzelvige en ambitieuze man die ook na zijn vroege pensionering (tropenjaren tellen dubbel) stug doorging met werken en zich zeer van nut maakte bij het in kaart brengen van de etnografische collectie van het Tropeninstituut. De analyse van Nico de Klerk van het EYE Filminstituut Nederland, die zich met de conservering van de films heeft beziggehouden en de technische kant van het verhaal belicht, bevat wat doublures met het eerste deel van het boek maar biedt ook aardige inzichten in de werkwijze van Lamster – redelijk effectief en inventief maar zonder artistieke pretenties – en de keuzes van een eenentwintigste-eeuwse filmconservator.
Het hoogtepunt van de productie zijn natuurlijk de beelden zelf; op de dvd zijn scènes bijeengebracht die zich afspelen op het erf van een Europees gezin, in de straten van Bandung, de gevangenis van Batavia, de haven van Tandjong Priok, de kraton van Surakarta en zomaar een dorp op Java. Vincent Monnikendam gebruikte in Moeder Dao, de schildpadgelijkende (1995) al fragmenten van Lamster en in de tentoonstelling Oostwaarts! zijn ze ook te zien, maar het blijft curieus om Indië te zien bewegen; meer nog dan bij foto’s besef je dat die eigenaardige samenleving echt heeft bestaan – in de zaal waren bij de vertoning verontwaardigde zuchten te horen over de airs van de in het wit geklede Hollanders die hun Javaanse bedienden zo te zien volkomen for granted namen. Voorgoed voorbij, maar het went niet.Esther Wils studeerde Italiaanse taal- en letterkunde aan de UvA en is redactiesecretaris van algemeen cultureel en literair tijdschrift De Gids.