Recensie: De Afrikaans-Amerikaanse trek en thuisgevoel

30 november 2015 , door Frank Ligtvoet
| | | | |

Toen Illinois State Senator Barack Obama in 2000 de nationale politieke arena als congreslid voor het zwarte district South Side Chicago wilde betreden, vond hij in de democratische voorverkiezingen Bobby Rush tegenover zich. Rush, die, anders dan Obama, het grootste deel van zijn leven in Chicago had gewoond en die een van de oprichters van de lokale Black Panthers was, maakte korte metten met de Harvard-alumnus.  De tegenstelling die door beide opponenten werd gebruikt, zij het ieder op zijn eigen manier, was die tussen oud en nieuw. Obama maakte van Rush een vertegenwoordiger van een gestagneerde zwarte politiek van een voorbij verleden, en Rush schilderde Obama af als een man die geen verleden had in de Afrikaans Amerikaans gemeenschap en die dus niet kon vertegenwoordigen. Door frank ligtvoet.

De grote migraties

Onderhuids kwam in het debat een nieuw soort raciale politiek tot uiting: Obama was niet, als Rush, een kind van ouders die de geschiedenis van de slavernij en de persoonlijke en maatschappelijke effecten ervan met zich mee droegen, maar een kind van een Afrikaanse vader die in de Verenigde Staten studeerde en een witte moeder. Obama was iemand die het traditionele verhaal van de burgerrechtenbeweging, het dramatische en uiteindelijk heroïsche verhaal van de ketening en de bevrijding van de zwarte Amerikaan niet personifieerde. Hij was niets anders dan een kind van een van die vele immigranten, waar die ook vandaan mochten komen en welke kleur die ook mochten hebben, die hun heil op dit continent had gezocht.

Rush mocht dat debat, gezien de verkiezingsuitslag, in 2000 dan nog wel winnen, Obama kreeg later meer dan zijn gelijk, maar niet nadat hij zijn identiteit voor iedereen zichtbaar had gemaakt in onder andere zijn autobiografie, een identiteit die hij had gezocht en ten slotte gevonden in de ‘traditionele’ of ‘historische’ zwarte gemeenschap. Hij trouwde een vrouw die zoals hij zou zeggen het bloed van slaven en slavenhouders in haar aderen had en deed dat in een kerk die zowel de ‘ouderwets’ zwarte als de modern-christelijke bevrijdingstheologie verkondigde. (Dat Obama in de presidentsverkiezingen ‘zwart’ genoeg was voor de zwarte gemeenschap en bovendien voldoende ‘light skinned’ - dixit Henry Reid, leider van de democraten in de Senaat - en ‘clean’ - dixit Joe Biden - voor de witte kiezers is een raciale truc, die vermoedelijk niet voor herhaling vatbaar is.)

Obama is voor Ira Berlin, de schrijver van het fraai gecomponeerde en goed geschreven The Making of African America. The Four Great Migrations dat zojuist bij Viking is verschenen, een vertegenwoordiger van de vierde, de laatste migratie, die samen met de eerdere drie de geschiedenis en het karakter van de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap in de VS bepaalt. De eerste drie migraties zijn de transatlantische verscheping van Afrikaanse slaven in de 17de en 18de eeuw naar vooral de Zuidelijke kuststaten, de massale, gedwongen verplaatsing van de slaven naar het binnenland in de 19de eeuw en de door economische omstandigheden gedwongen trek van de zwarte Amerikanen naar de grote industriesteden in het Noorden in de eerste helft van de twintigste eeuw. Die vierde migratie van mannen en vrouwen van Afrikaanse afkomst, uit Afrika, Europa of uit de voormalige koloniën in Zuid Amerika en de Caraïben, verschilt van de vorige drie dat zij in zekere zin op een persoonlijke keuze van de migranten is gebaseerd; in zekere zin, omdat een groot aantal migranten naar Amerika kwam om moeilijke economische of politieke omstandigheden in hun eigen land te ontvluchten.

De Immigration Act en de vierde migratie

Die vierde migratie werd mogelijk door een wet, die in hetzelfde jaar van kracht werd als de voor de zwarte gemeenschap cruciale Voting Rights Act. Deze zogenaamde Immigration and Nationality Act uit 1965 maakte een eind aan de voorkeursbehandeling die Noord-Europeanen tot dan toe in de immigratiepolitiek kregen. Herkomst speelde geen rol meer, prioriteit kregen vakkundigheid en familiebanden met Amerikaanse staatsburgers. De immigratie, die in de jaren zestig bijna tot stilstand was gekomen, kwam door de nieuwe wetgeving weer op gang en miljoenen mannen, vrouwen en kinderen stroomden in de tweede helft van de twintigste eeuw het land binnen. En onder hen honderd duizenden van Afrikaanse afkomst. De Afrikaans Amerikaanse gemeenschap die vanaf de afschaffing van de transatlantische slavenhandel in 1808 vrijwel gesloten was, werd na 1965 overstroomd met nieuwe zwarte medeburgers. Al is New York geen maatstaf voor het hele land, van de zwarte New Yorkers is nu meer dan een derde een immigrant of een kind van een immigrant.

Niemand had deze consequentie van de Immigration Act voorzien, zeker niet, schrijft Berlin, de leiders van de zwarte gemeenschap: ‘Perhaps no one paid less attention to the passage of the Immigration and Nationality Act than the leaders of the Civil Rights movement, many of whom had witnessed President Johnson signing the new voting rights law. They had smiled broadly as the President distributed the ceremonial pens, and then celebrated a great victory for themselves and their people.’ Zij waren daarna intensief bezig met de implementatie van die wet en geen van hen was er een paar maanden later bij toen Johnson de nieuwe immigratie wet onder het Vrijheidsbeeld tekende, terwijl het effect ervan op de zwarte gemeenschap enorm zou zijn.

Door de komst van de nieuwe Afrikaanse Amerikanen veranderde het verhaal van de zwarte Amerikaan in Amerika. Tot dan toe had het in het teken gestaan van de slavernij en de bevrijding ervan, maar dat verhaal resoneerde niet bij de nieuwkomers. Zij deelden die historische ervaring nu eenmaal niet en hadden niet veel op met discussies in door de traditie gevestigde termen als ‘rechten’ en ‘reparation’ of ‘retribution’; zij legden als de meeste andere, niet-zwarte immigranten de nadruk op ‘werk’ en ‘scholing’ en op ‘succes’. Hun loyaliteit lag ook niet zozeer bij de Afrikaansheid van hun afkomst, maar bij hun regionale afkomst: zij waren geen ‘African Americans’, maar ‘Jamaican Americans’ of ‘Nigerian Americans’. Sommigen ontzegden zelfs de African Americans het gebruik van die term, omdat zij nog nooit in Afrika waren geweest.

Voor hen die door de eerste, transatlantische migratie Amerika hadden bereikt, lag in die culturele afwijzing van de nieuwkomers een bittere ironie. Zij hadden immers ook ooit Afrikaanse namen gehad en hadden deel uitgemaakt van bevolkingsgroepen als Igbos, Hausas of Wolofs en hadden van hun identiteit uiteindelijk alleen ‘Afrika’ hadden overgehouden.

‘Movement’ & ‘place’

Berlin probeert in zijn boek het verhaal van ‘African America’ te herijken en probeert het opnieuw te vertellen aan de hand van twee termen. Hij karakteriseert de geschiedenis van de zwarte Amerikaan tijdens elk van de vier grote migraties in termen van ‘movement’ en ‘place’. Telkens opnieuw wordt de Amerikaan van Afrikaanse afkomst door economische oorzaken gedwongen weg te gaan van waar hij vandaan komt om zich een plek, dat wil zeggen een leefbare sociale structuur te creëren waar hij kan blijven. Berlin schrijft:

‘Whether viewed from the reeking bottoms of seventeenth-century caravels or the antiseptic seats of twentieth-century jets, the great crossings cannot be understood apart from the ever-changing demands of global capitalism and its voracious appetite for labor which has reduced men and women - whether slave or free - into factors of production that can be extracted from one place and located elsewhere.’

Zijn beschrijvingsmodel werkt en wie de geschiedenis van de zwarte bevolking van Amerika wil leren kennen of opnieuw wil leren kennen doet er goed aan Berlins boek te lezen. Niet alleen zijn model, ook zijn manier van schrijven maakt het boek de moeite waard. Hij weet de noodzakelijke distantie van de historicus te handhaven, zonder zijn empathie voor het vaak meedogenloze lot van miljoenen mensen te verliezen. Die empathie komt in het bijzonder naar voren in zijn hoofdstuk over de derde migratie, die van het rurale, agrarische Zuiden naar het urbane geïndustrialiseerde Noorden. De zwarte Amerikanen hadden het als arbeiders economisch aanvankelijk beter dan ooit gehad in de industrieën van de Noordelijke steden. Maar ze bleven door gebrek aan scholing met lege handen achter, toen de de-industrialisatie vanaf de jaren zeventig doorzette, de nieuwe economie om hoger opgeleide werknemers vroeg en het ongeschoolde werk naar lage-lonen-landen ging. De effecten van werkloosheid en van het gebrek aan banen die een familie kunnen onderhouden waren enorm: het meeste rampzalige was dat het traditioneel sterke zwarte gezin uiteen viel. Berlin schrijft over deze situatie, die helaas nog niet achter ons ligt, op zo’n manier - nuchter maar met compassie - dat de lezer een zekere woede niet kan onderdrukken.

De heroïek van de bevrijding uit de slavernij van de African American uit het traditionele verhaal blijft in Berlins studie aanwezig, maar raakt in zijn model wel wat op de achtergrond. Daarvoor in de plaats stelt hij de bewonderenswaardige vitaliteit waarmee eerst de slaven (tot tweemaal aan toe), daarna de vrijgemaakte slaven en ten slotte de nieuwe zwarte immigranten, in staat bleken voor zichzelf en hun naasten zich een ‘plaats’ te creëren, geworteld te raken, na de meer of minder gruwelijke en steeds opnieuw ontwortelende ervaring van de migratie. Berlin besteedt in de context van ‘place’ ook steeds aandacht aan de zwarte, aanvankelijk vaak religieuze muziek, die de sociale structuur zowel vormt als leefbaar maakt. Hij gaat van ‘shout’ naar spiritual, naar gospel, naar blues, naar soul, en ten slotte naar rap. Die laatste, in de New Yorkse Bronx geboren muziekvorm is de muziek van de vierde migratie, die ontstaat mede onder invloed van Caribische muziektradities en inmiddels doordesemd is met Afrikaanse klanken en ritmes.

Het uitblijvende thuisgevoel

Berlin begrijpt dat de ‘sense of place‘ in African America na de immigratie na 1965 nog niet eenduidig gesetteld is; de verschillen in persoonlijke ervaring en geschiedenis tussen oude en nieuwe zwarte Amerikanen zijn daarvoor nog te groot en hun onderlinge verhoudingen zijn vaak nog gespannen. De vraag is natuurlijk of een gemeenschappelijke ‘sense of place’ in deze tijd nog bereikbaar is: immigranten blijven via het internet gedetailleerd op de hoogte van het leven dat ze achter zich hebben gelaten en ze kunnen daar als ze willen na een paar uur vliegen zo weer aan deel nemen. Ze zijn Amerikaan en Ghanees, of Amerikaan en Haitiaan op hetzelfde moment.

Aan de andere kant wordt elke zwarte stedeling, waar hij ook vandaan komt, op zijn plaats gezet. Toen presidentskandidaat Obama in een televisie-interview geconfronteerd werd met de vraag of zijn identiteit wel ‘zwart’ genoeg was, antwoordde hij: ‘When I leave this [studio] and go out on the street and attempt to hail a taxi, there is no question who I am.’ Taxi’s in de grote steden rijden immers nog steeds vaak zwarten voorbij. Zolang dat nog het geval is, zal het voor zwarte Amerikanen moeilijk blijven hun ‘plaats’ te vinden.

Frank Ligtvoet bekleedde verschillende functies in de literaire wereld, voor hij in 1996 voor werk naar New York verhuisde. Hij is nu freelance recensent en 'stay-at-home dad' in Brooklyn.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum