Recensie: De verrassing van het alledaagse

30 november 2015
| | | | | | |

Niemand wil leven in een steriele publieke ruimte waarin burgers alleen nog consumenten kunnen zijn. Niemand wil ook in een ongereguleerde omgeving dagelijks geconfronteerd worden met luidruchtige groepen jongeren, zwervers of junks. In Omstreden ruimte wordt deze spanning onder de loep genomen: tussen de toenemende regulering van de publieke ruimte en de mogelijkheid tot spontane contacten en nieuwe ervaringen. De auteurs laten zien dat een verlies van frictie in de openbare ruimte kan leiden tot een vermindering van het vermogen van burgers om om te gaan met risico's, onverwachte gebeurtenissen en vreemde personen. Door francisca grommé.

Hans Boutellier, één van de redacteuren van dit jaarboek van het Tijdschrift voor sociale vraagstukken, beschreef in De veiligheidsutopie (2002) al de paradox tussen vrijheid en veiligheid. In Omstreden ruimte wordt de strijd om de indeling van de publieke ruimte beschreven voor Nederland, maar ook voor Duitsland en België. De hedendaagse samenleving kenmerkt zich door een drang naar vitaliteit, de mogelijkheid om ongeremd nieuwe ervaringen op te doen. Maar tegelijkertijd vraagt deze vrijheidsbeleving om grenzen en waarborging van veiligheid. Er bestaat kortom een vraag naar risicoloze risico's, zoals Ronald van Steden dat formuleert in zijn bijdrage over de Disneyization van de publieke ruimte. Pleinen worden door de gemeente ingericht voor specifieke doelgroepen om frictie te vermijden, zo laten Nanne Boonstra en Niels Hermens zien in hun stuk over Rotterdam. Ondertussen moeten veiligheidsmaatregelen, zoals collectieve winkelverboden, ertoe leiden dat ongewenste personen gescheiden blijven van het winkelende publiek.

Maar, zo stellen de redacteurs van dit boek, een frictieloze publieke ruimte kan averechtse effecten hebben. De confrontatie met de rafelranden van onze samenleving is juist nodig om sociale veerkracht te behouden. Hiermee leveren de auteurs een betoog voor levendige, diverse en multifunctionele stadsbuurten dat aansluit bij het betoog van Jane Jacobs in The Death and Life of Great American Cities (1961). Boonstra en Hermans laten namelijk zien dat sommige van de pleinen in Rotterdam juist alleen groepen jongens en jonge mannen aantrekken. Dit versterkt het beeld van jongeren als overlast gevende groep, en gevoelens van onveiligheid bij de andere buurtbewoners. Door de opsplitsing van de publieke ruimte dreigen burgers angstiger en minder tolerant te worden. Ook verliezen zij het vermogen om met wanorde of ongewenst gedrag om te gaan, zo betoogt Bas van Stokkum in zijn bijdrage over straatverboden. En dat terwijl burgers in staat zijn tot een hoge mate van zelfregulering, als zij de kans maar krijgen. Ruth Soenen licht dit toe in een studie naar tramlijn 12 in Antwerpen. Korte interacties en small talk tijdens de tramrit leiden volgens haar tot een vorm van lichte gemeenschap, waardoor burgers solidair reageren bij mogelijk risicovolle situaties.

De bijdragen in deze bundel hebben veelal het karakter van work in progress, hetgeen een mooi kijkje in de keuken van een deel van sociaal-wetenschappelijk Nederland geeft. Deze opzet heeft echter als nadeel dat in sommige gevallen de artikelen diepgang in de analyse en theoretische fundering missen. Vooral de beschrijving van het spontane blijft anekdotisch van aard en zou aan overtuigingskracht kunnen winnen door ook spontaniteit kritisch te benaderen. Is alles wat spontaan is goed? Zitten burgers wel te wachten op ontmoetingen met drugsverslaafden of personen met een andere etnische achtergrond? En hoe ontstaan uit spontane ontmoetingen competenties die leiden tot zelfregulering? Dergelijke vragen worden, met uitzondering van de bijdrage van Ruth Soenen, nauwelijks beantwoord, waardoor er ondanks het voorbehoud van de auteurs toch een geïdealiseerd beeld van zulke ontmoetingen ontstaat.

Toch is de signalerende functie van de artikelen in dit boek zeer te waarderen. Door de verrassingen van het alledaagse te beschrijven, laten zij zien dat beleid in de dagelijkse praktijk onverwachtse effecten kan hebben. Tegelijkertijd relativeren zij de effecten van overheidsbeleid. Jan Terpstra geeft hier in zijn bijdrage een voorbeeld van. Hij laat zien dat politieagenten in de dagelijkse praktijk actieve burgers als belemmerende factor beschouwen, terwijl in beleidsdocumenten juist naar een activering van de burger wordt gestreefd. Een zero tolerance-beleid wordt bovendien niet altijd zo strikt uitgevoerd als het op papier is beschreven; de Nederlandse overlegcultuur blijft in veel gevallen overheersen. Zo benadrukt deze bundel de waarde van etnografisch werk waarin het alledaagse niet als vanzelfsprekend wordt aangenomen. Ook kan dit type onderzoek de perspectieven van andere, zelden gehoorde groepen belichten, zoals Jelle van der Meer doet in zijn journalistieke verkenning van de ideeën van hangjongeren over overlast.

De sleutel tot het verbeteren van de publieke ruimte ligt in het vinden van een evenwicht tussen interventie en distantie, zo stellen Hans Boutellier en Nanne Boonstra in de conclusie. De overheid zet in op ontmoetingen in de publieke ruimte om gevoelens van onveiligheid te verkleinen, maar dan moeten burgers wel de kans krijgen zich vrij te bewegen. Uiteindelijk slaat in deze bundel toch de balans door naar een argument voor het voortbestaan van een publieke ruimte met ruimte voor spontaniteit, zelfs als deze spontaniteit het product van een geïdealiseerd verleden is, zo erkennen de auteurs.

Francisca Grommé is als promovendus verbonden aan de Amsterdamse School voor Sociaal wetenschappelijk onderzoek en aan de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op de ontwikkeling van technologieën en methoden ter bevordering van sociale veiligheid.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum