Recensie: Een handleiding voor het moderne leven

30 november 2015 , door Pieter Hoexum
| | | | | | |

Alain de Botton verbleef een week op vliegveld Heathtrow en schreef daarover een verslag. Je zou het een soort reisverslag kunnen noemen, ook al gaat hij juist niet op reis. Het is wat dat betreft vergelijkbaar met Xavier de Maistres Reis door mijn kamer, een reis die Maarten Biesheuvel ook al eens ondernam. Net als bij De Maistre zijn bij De Botton de ‘belevenissen’ onderweg steeds aanleiding tot filosofische beschouwing. Bij hem resulteert het zelfs in een essay dat kan dienen als eigentijds encheiridion, een zakboekje of handleiding voor het moderne leven. De strekking is trouwens niet echt verschillend van het klassieke werkje van Epictetus: we moeten leren onze lasten te dragen zonder er al te zeer onder gebukt te gaan, stelt pieter hoexum vast. 

Enkele jaren geleden las ik op het vliegveld van Lanzerote, een van de Canarische eilanden, een groot deel van George Perecs meesterwerk Het leven een gebruiksaanwijzing. Ik was blij dat ik me niet had laten misleiden door de reputatie van die roman van een vroeg, of zelfs ultiem, voorbeeld van de ‘postmoderne’ of ‘deconstructivistische’ roman en het gewoon had meegenomen op vakantie. Het is weliswaar bepaald geen airport novel, maar bleek meeslepende verhalen te bevatten. En het maakte de titel ook nog eens helemaal waar.

Gelukkig was ik tijdens de vakantie slechts tot halverwege het boek gekomen, want op de terugweg kwamen we vast te zitten op het vliegveld; het vliegtuig zou eind van de middag vertrekken, het werd na middernacht. Terwijl de vlucht steeds weer werd uitgesteld en mijn medereizigers steeds onrustiger werden, ging ik op in Perecs hersenspinsels. Na verloop van tijd waren mijn medereizigers murw en werd het op het vliegveld steeds rustiger. Op een gegeven moment konden we de schoonmakers uitzwaaien.

Achteraf, na lezing van het essay van De Botton over zijn verblijf van een hele week op een vliegveld, heb ik een beetje spijt dat ik destijds de gelegenheid niet te baat heb genomen om eens goed rond te kijken. Vertrekhallen van vliegtuigen, ‘de transportknooppunten van de moderne wereld’, bieden volgens hem bij uitstek de mogelijkheid ‘om discreet mensen te observeren, jezelf te vergeten in een zee van verscheidenheid en je fantasie de vrije loop te laten bij het eindeloze aanbod van flarden verhalen die via je oren en ogen tot je komen’.

Sterker nog:

‘Als je een marsmannetje een plek [mijn cursivering - PH] zou moeten laten zien die een overzicht geeft van het scala aan thema’s waardoor onze beschaving wordt gekenmerkt – van ons geloof in technologie tot aan de manier waarop we de natuur verwoesten, van onze onderlinge verbondenheid tot aan onze romantische voorstelling van reizen – dan zou je vrijwel zeker uitkomen bij […] vertrek- en aankomsthallen.’

De Botton roept hiermee, impliciet gelukkig, een interessante vraag op: is een vliegtuigterminal inderdaad een plek? Is het niet hét voorbeeld van de zogenaamde ‘non-plek’, zoals het ook op de achterflap van het boek genoemd wordt?

Maar bestaan dergelijke non-places wel? ‘Ja’, zeggen veel cultuurwetenschappers, in navolging van de Franse antropoloog Marc Augé, die er een spraakmakend boek over schreef: Non-lieux. Introduction à une anthropologie de la supermodernité, een boek dat (en dat is typerend voor de ‘cultural studies’) beroemd werd in de Engelse vertaling: Non-Places. Introduction to an Anthropology of Supermodernity. Een vliegveld is in deze visie een verlengstuk van het vliegtuig, wiens identiteit ook niet bepaald wordt door de plaats waar het zich bevindt. Een vliegveld kan zich net als een vliegtuig overal bevinden, het zweeft als het ware. Er wordt wel gesproken van een ‘aankomsthal’, maar je bent nog nergens aangekomen, als je op Heathrow bent aangekomen: je bent bij Londen, niet in Londen. Net als een snelweg voert een vliegtuig je langs plaatsen maar je er niet naartoe. Eigenlijk wordt de identiteit van een vliegtuig of vliegveld helemaal nergens door bepaald, omdat dergelijke non-plekken geen identiteit hebben. Een non-plek is een volkomen onbepaalde, vormloze ruimte. Een plek verhoudt zich tot een non-plek zoals een huis tot een hotel, of een thuis tot een verblijfplaats.

De Botton kijkt anders tegen de architectuur van ‘zijn’ vertrekhal aan, op manier die helaas maar al te zeldzaam is. Menigeen zal zelfs niet willen spreken van architectuur. Maar de constructie van het dak is voor De Botton aanleiding voor een hem typerende overweging:

‘Het dak van het gebouw weegt achttienduizend ton, maar de stalen pilaren die het schragen doen nauwelijks vermoeden onder hoeveel druk ze staan. Ze zijn toegerust met een ondercategorie van schoonheid die we elegantie zouden kunnen noemen en die zich telkens voordoet wanneer architectuur zo bescheiden is niet de aandacht te vestigen op de moeilijkheden die ze heeft overwonnen. Op hun spitse nek dragen de pilaren het vierhonderd meter lange dak alsof ze een linnen baldakijn omhooghouden, waarmee ze ons een metafoor aanreiken voor de manier waarop ook wij ons tot onze lasten willen verhouden.’

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003.

pro-mbooks1 : athenaeum