Recensie: Een nieuwe kamerjas, sprekende ellebogen, het timmermansoog

13 september 2010 , door Godeke Donner
| | | |

Als een wat oudere en belezen vriend neemt Carel Peeters in Genieten voor miljoenen alledaagse verschijnselen met ons door: de pet, het T-shirt, de tatoeage, het gemanicuurde gebit, drie keer zoenen of het kaalgeschoren hoofd. Hij observeert kritisch en zou onze vriend niet zijn als hij niet Plato’s grot, Voltaires leermeester Pangloss of een bon mot van Belle van Zuylen, Montaigne of Hemingway erbij haalde. Genieten doe je volgens Peeters namelijk niet in een sterrenrestaurant of een luxe winkelstraat. Daar wordt maar geld uitgegeven.

‘Het idee dat genieten uit iets heel anders zou kunnen bestaan, zoals uit het lezen van alle boeken van een schrijver, uit het zien van een schilderij dat je altijd al had willen zien, of alles te willen weten over de filosofen die een verhandeling schreven onder de titel De kunst van het genieten (zoals La Mettrie in de achttiende en Michel Onfray in de twintigste eeuw), valt helemaal buiten de hedendaagse horizon.’

Want wat moet een mens toch met rijkdom? ‘Die kan je wereld ernstig verstoren en voor een stoet aan ongewilde aankopen zorgen.’ Stel, je had een oude kamerjas die het nog prima deed maar dan krijg je een nieuwe jas cadeau. Opeens kun je geen boek meer met je mouw afstoffen of er je neus mee afvegen. Bovendien detoneert de nieuwe jas met de versleten stoel waar je het liefst op zit en bij je wankele boekenkast. Dus moet je jezelf compleet in de nieuwe spullen steken. Ook wel het dideroteffect genoemd. Want Diderot kreeg zo’n nieuwe kamerjas cadeau, en waarschuwde zijn vrienden: ‘De armoede heeft haar vrijheden, de weelde haar beperkingen.’

In dertien hoofdstukken onderzoekt Peeters verschijnselen van de populaire cultuur. Wat zit er toch achter die drang om een pet op te zetten die zo goed als niemand staat? Waarom die volstrekt overbodige lach die je in alle glossy’s tegemoet straalt? Waarom toont een mens zich uit vrije wil met een kale schedel? Draait het hele leven om wat Gerard Joling bondig formuleerde als ‘de duit en de fluit’? En dan al die merken die je een identiteit moeten geven: ‘Het is een soort informeel verenigingsleven,’ constateert Peeters. Hij citeert Carry van Bruggen die zei: ‘Zijn is ánders zijn.’ Waaraan hij somber toevoegt: ‘Zijn is nu veeleer hetzelfde zijn.’

Een mooi voorbeeld van Peeters’ betoogtrant is ‘De Sprekende Elleboog’ waarin hij de nonchalante jongerenhouding met handen in de zakken tot de renaissance-elleboog herleidt. Wat vanaf het begin van de zestiende eeuw een heel vanzelfsprekende houding was voor geportretteerde regenten, het half naar de toeschouwer gewende lichaam met hand in de zij, vindt zijn hedendaagse pendant in de uitstekende, hoekige arm van iemand die zijn handen in zijn spijkerbroekzakken perst. Die nu eenmaal niet terzijde van de broek zitten, maar voorop.

Het was in de jaren van Carmiggelt en Van Mierlo – met handen nog in zakken van regenjassen – dat de spijkerbroek aan zijn opmars begon. En handen in spijkerbroeken hebben het moeilijk. ‘Wie ze erin stopt, krijgt meteen een ongemakkelijke houding, iets hoekigs en dwars. Hij gaat er ook een beetje voorover door lopen, want de ellebogen steken nu naar buiten. […] Het is de poor man’s versie van de renaissance-elleboog, en de karakteristieke uitdrukking van hedendaagse mannelijke zelfverzekerdheid.’ Maar niet iedereen heeft de elleboog en zijn arrogante aura ontdekt:

‘Balkenende liet als minister-president zijn armen en handen gewoon als gewichten naast zijn lichaam hangen, als een boer met twee emmertjes water. Die houding is zo gespeend van effect dat hij de analfabeet van de lichaamstaal is geworden.’

Tot slot laat Peeters, zelf jarenlang chef boeken van Vrij Nederland geweest, zijn analyse los op de huidige boekenindustrie. Het ideale schrijverschap is volgens hem langzamerhand achter de horizon aan het verdwijnen. Iedereen denkt tegenwoordig dat wat Heleen van Royen, Nicci French of Dan Brown doen, schrijven is. Truman Capote zei het echter al: ‘That’s not writing, that’s typing.’ Met instemming haalt Peeters Harry Mulisch aan die twee trefwoorden voor het schrijven noemt: de wichelroede en het timmermansoog. De wichelroede: ‘Het instrument waarmee hij op het spoor komt waarover hij het moet hebben: zijn thematiek, zijn obsessies, zijn constanten, zijn kijk op de wereld, de bronnen van zijn schrijverschap.’ Het timmermansoog: ‘Het precisie-instrument dat ervoor waakt dat alles klopt: dat alinea’s soepel aansluiten, dat het verhaal marcheert, dat de woorden bij elkaar passen als zwaluwstaarten bij een meubelstuk van een timmerman.’

Beknopter kan een literatuurbelijdenis niet zijn.

Godeke Donner heeft Nederlandse Letterkunde en Algemene Literatuurwetenschap gestudeerd aan de UvA en de Sorbonne-IV. Ze heeft in de afgelopen 25 jaar in onder andere Madrid, Buenos Aires, Paramaribo en Jakarta gewoond en schreef boekrecensies voor verschillende kranten.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum