Recensie: Genadeloze compassie

10 mei 2010 , door Leonhard de Paepe
| | |

Aan het begin van Stefan Zweigs Ongeduld (Ungeduld des Herzens, in de vertaling van Janneke van der Meulen) wordt de plichtsgetrouwe cavalerist Toni Hofmiller aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog overgeplaatst naar een klein garnizoen aan de Oostenrijk-Hongaarse grens. De verbeeldingskracht van de luitenant valt samen met de muren van de kazerne; hij functioneert prima.  Groot is de cultuurschok als hij in aanraking komt met de steenrijke familie Kekesfalva. Zweig beschrijft invoelend hoe een vijfentwintigjarige militair worstelt met en geniet van de wellevendheid, de complexe omgangsvormen, de buigende bedienden… tot hij uiteindelijk zijn vorm vindt en zelfs schittert op de dansvloer. Helaas gaat hij hopeloos de fout in wanneer hij – uit pure hoffelijkheid – Edith, de verwende dochter des huizes, ten dans vraagt, zonder in de gaten te hebben dat zij invalide is. Het is het begin van een pijnlijke band.

Beschaamd vlucht Hofmiller het huis uit. Tot zijn verbazing echter ontvangt hij een verzoek tot een nieuw bezoekje. Zweig, de grote Zweig, beschrijft dan hoe Hofmiller schuchter schuchter terugkeert, na eerst het landhuis om geslopen te zijn. 'Aan de wijze waarop Edith me met enige moeite haar hand over de tafel toesteekt, merk ik meteen dat ook zij daaraan denkt. Geen van beide slagen we erin om met een welgekozen woord het ijs te breken.' Maar al snel ontsluit zich voor Hofmiller een zachte wereld begeeft met hoge stemmen, verlokkende vrouwenarmen en zonder hiërarchie of bevel. Hier is Hofmiller een mens, een jongeman, en geen functie. Omdat hij graag bij de Kekefalva’s is, wordt hij als vanzelf een grote troost voor het invalide meisje dat tot de vensterbank veroordeeld is. Maar de meisjes Kekefalva begrijpen Hofmillers militaire verplichtingen niet, en de kameraden in de kazerne houden Hofmilller voor een slimme vos die zich effectief heeft ingelikt in de hogere kringen.

Zo legt Zweig het fundament voor het giftige medelijden. Als de vader van Edith, wiens gezondheid hem bijna tot een zenuwinzinking brengt, Hofmiller smeekt om de behandelend arts een definitief oordeel af te dwingen over het genezingsproces van zijn dochter, laat Hofmiller zich daartoe verleiden. De arts vertelt Hofmiller met een typisch Freudiaanse redenering dat het oordeel geneeslijk of ongeneeslijk een lekenoordeel is, dat nooit uitgesproken kan worden zolang de behandeling voortduurt. Suikerziekte was ooit een ongeneeslijke ziekte en kijk, vandaag de dag is het goed behandelbaar. Precies zo is het met Edith. Het is Condors morele taakals arts, betoogt hij, om niet te berusten in het definitieve ongeneeslijk.

Maar Hofmiller vertelt de vertwijfelde oude Kekesfalva die avond dat de arts mogelijkheden ziet, dat het einde in zicht is. En zo belandt de luitenant in een web van leugens en verwachtingen. Hofmiller heeft uit louter medelijden Edith en haar vader tot dwazen gemaakt.

Maar is het zijn schuld? Zweigs grote gaven als psycholoog tonen zich hier. Uit de mond van een woedende Condor tekent hij op:

‘Net zoals de zenuwen steeds meer morfine nodig hebben, zo heeft het gevoel steeds meer medelijden nodig, en uiteindelijk meer dan men geven kan. Ooit komt er onvermijdelijk een moment dat je “nee” moet zeggen en je er niet om moet bekommeren of de ander je om deze laatste weigering nog meer haat dan als je hem nooit had geholpen.’

Mensen maken fouten. Hoe ver moet Hofmiller, die geen nee durft te zeggen tegen deze mensen, gaan in zijn verantwoordelijkheid voor het leed van een ander? Was hij werkelijk verantwoordelijk voor het lot van dit meisje? Zweig: ‘Onze besluiten zijn in veel grotere mate afhankelijk van de aanpassing aan onze stand en omgeving dan wij geneigd zijn toe te geven.’ Je bent geneigd hem gelijk te geven. De oude Kekesfalva heeft te veel overwicht op Hofmiller, hij heeft hem iets ontlokt dat hij nooit had mogen vragen. En ook Condor manipuleert Hofmiller.

Zweigs psychologische analyse van het medelijden snijdt diep in de menselijke ziel, maar toch stuurt hij de sympathie niet. Ligt uw sympathie bij de onmogelijke, maar toch ook meelijwekkende verliefde Edith? Ligt het bij de naïeve Hofmiller, wiens afkeer van de handicap hem ook niet bepaald tot eer strekt. Kiest u voor de vader die het beste voor zijn dochter wil, maar daarin geen oog meer heeft voor het welzijn van de jonge soldaat? Of kiest u voor de arts? Condor neemt de extreme positie in. Hij neemt het leed van de wereld op zijn schouders. Hij trouwde zelfs met een patiënt die hij niet kon genezen en moedigt Hofmiller aan hetzelfde te doen. Is liefde niet je lot met iemand verbinden, en dus in wezen medelijden? Wat heeft kiezen voor 'de beste partij' dan met liefde te maken?

Uiteindelijk kan Hofmiller geen kant meer op. Hij houdt niet van het meisje maar wordt in haar armen gedreven, hij bereidt hij zich voor op een zelfmoord. Een nieuwe kandidaat voor de lezerssympathie dringt naar de voorgrond: Bubenic, de snoeiharde kolonel, die zijn manschappen slaat en uitkaffert, maar hij is het die hem overplaatst naar de frontlinie van de Oorlog en dat is paradoxaal het genadigste. Genade, medelijden, alles wat erover te weten is, is in deze roman besloten. Laat u verbluffen door Zweigs genadeloze compassie. Lees deze roman.

Leonhard de Paepe studeerde aan de kunstacademie en is filosoof. Hij schrijft voor NRC Handelsblad en werkt voor het Nexus-instituut.

pro-mbooks1 : athenaeum