‘'s Nachts zijn de zee en de hemel één, en ook de aarde gaat op in de donkere onmetelijkheid die alles omvat. Geen kieren. Geen breuken. Geen scheidslijnen. De nacht is de beste weergave van de oneindigheid van het universum. Hij laat ons geloven dat niets een begin heeft en niets een einde.’ Met deze magische, poëtische zinnen begint Carlos Fuentes zijn nieuwste, intrigerende en genadeloze boek, De wil en het lot (La voluntad y la fortuna, in de vertaling van Mariolein Sabarte Belacortu), waarin het overwegend dag is en levens en successen eindig zijn. Door martien versteegh.
De volledige eerste pagina lijkt wel een gedicht. Het blijken de overdenkingen van Josué Nadal, of liever gezegd van zijn afgehakte hoofd. En dan is de toon van het boek gezet. Schoonheid en gruwelijkheid gaan hand in hand. Josué legt dit later in het verhaal uit in de woorden van de Italiaanse kunstenaar Piranesi: ‘Waarom wil je per se gebochelden, mismaakten […] portretteren? Waarom toon je de esthetische waarheid niet? Omdat ik inzet op de esthetische onbetrouwbaarheid. Ook al is die lelijk? Nee, omdat die een andere schoonheid heeft.’
Voor Josué zijn het geen tegenstellingen. Net zomin als de wil en het lot. Als dood en leven. In de typisch Zuid-Amerikaanse traditie van het magisch realisme zijn de scheidslijnen onduidelijk. Een pratend afgehakt hoofd, bezoekjes aan de doden, gevangenissen waar willekeurig kinderen worden verdronken omdat er te weinig plaats voor ze is; het is de werkelijkheid van Josué. Anders dan in de magisch realistische boeken van bijvoorbeeld García Marquéz vertelt Fuentes echter geen verhaal in de traditionele zin van het woord. Zijn werk bestaat uit fragmenten, ideeën en herhalingen. Hij is niet van plan het zijn lezers makkelijk te maken. Fuentes' boeken lezen en willen begrijpen is hard werken.
Toch vertelt het boek een verhaal. Van Josué en Jericó, die zichzelf als broers zien, als Castor en Pollux, de onafscheidelijke tweeling. Maar steeds vaker heeft Josué het over Kaïn en Abel, want de vrienden, de broers, zullen zich tegen elkaar keren. En aan de hand van hun relatie komen allerhande grote thema's aan bod. Het thema van de macht bijvoorbeeld. Josué gaat werken voor een machtige zakenman, die iedere Mexicaan macht wil geven door middel van moderne communicatie; de mobiele telefoon. En Jericó wordt de rechterhand van de zwakke president van het land en probeert diens gezag te ondermijnen.
Het is naast het relaas over een verloren gegane vriendschap, ook het relaas over het verval van een land. Fuentes is in staat met een genadeloze blik naar zijn land te kijken. Misschien omdat hij – dankzij het diplomaatschap van zijn vader en later dan van hemzelf – op veel verschillende plaatsen in de wereld heeft gewoond. In zijn eerste roman, La región más transparente (1958), speelt México Stad zelfs de hoofdrol. En zijn bekendste roman, La muerte de Artemio Cruz (1962), gaat over de zoektocht naar de Mexicaanse identiteit. Overigens – uiteraard – zonder die te vinden. Fuentes stelt vele vragen, maar geeft zelden antwoord. Hij observeert, redeneert, poneert en laat je vervolgens met vele vraagtekens achter.
Ook in De wil en het lot vertelt Josué een onvoltooid verhaal. Dat van hemzelf, dat van een stad, dat van een land. Misschien is het wel het oneindige verhaal van de wereld: schoonheid en gruwelijkheid.
Martien Versteegh studeerde Romaanse Talen en Culturen en is de drijvende kracht achter Donkigotte, dat beeld verwoordt en woord verbeeldt.