Recensie: Hoe schiet je een olifant (en andere tips van Orwell)

10 augustus 2010 , door Arjen van Veelen
| | | |

Het storende van Orwell lezen op de camping is dat je er voortdurend zin van krijgt om politiek actief te worden. Wat Penthouse doet met je sexdrive, doet Orwell met de engagementkwab in je hoofd. Je kunt geen bladzij lezen, of daar komt al de aandrang om Facebookgroepjes te starten; om pamfletten te schrijven en om kleur te bekennen. Orwell kiepert je steeds uit je luie klapstoel. En dat is storend, op de camping.
Ik heb het niet over Animal Farm of 1984, de twee boeken die we allemaal lazen op school. Of in elk geval, we weten waar ze over gaan: Hitler fout, Stalin ook fout, vrijheid goed. Zucht.
Die twee romans zijn hun venijn een beetje kwijt. Dat zie je aan het woordje ‘Big Brother’. Dat woordje uit 1984 was ooit een effectieve brandmelder tegen de totalitaire staat. Maar nu is het een stopwoordje geworden. Er hoeft maar ergens een camera te lopen of Big Brother is reeds watching us. Dit stukje gaat over de essays van Orwell. 

Die zijn wat die romans niet zijn (of niet meer zijn): prangend. Zijn beste essays zijn beter geschreven dan zijn beste romans. Soms is onbekender werk terecht onbekender, maar bij Orwell niet. Op school lezen we de B-Orwell, niet de A-Orwell.

De A-Orwell die ik al kende

Pas deze zomer op de camping haalde ik dat in, met de bloemlezing Narrative Essays. Stiekem wist ik al langer dat Orwells essays goed waren, want ik kende er al twee. De eerste, England Your England (februari 1941), las ik ruim tien jaar geleden toen ik een jaar Engels studeerde. Het gaat over gezond nationalisme. De openingszin is één van de weinige regels literatuur die ik uit het hoofd kan opzeggen:

'As I write, highly civilized human beings are flying overhead, trying to kill me.'

Deze zin is wijs, urgent, filmisch en zo compact als Latijn. Typisch Orwell.

  • Filmisch: je ziet een schrijver en zijn typemachine die op een zolderkamer in de donkere nacht van Londen een stuk schrijft over de oorlog, terwijl boven hem Duitse bommenwerpers ronken.
  • Urgent: ieder moment kan er een bom op de typemachine vallen.
  • Wijs: in die bommenwerpers zitten geen moffen, maar jij en ik: highly civilized human beings.

Dat is compact schrijven. Na zo’n opening lees je rest van het essay zonder morren uit, zelfs al zou het zo saai zijn als een getijdentabel.

Het tweede essay las ik een paar jaar geleden bij toeval, al googlend. Het heet Politics and the English Language (1946) en bevat de bekende schrijftips van Orwell:

  1. Never use a metaphor, simile, or other figure of speech which you are used to seeing in print.
  2. Never us a long word where a short one will do.
  3. If it is possible to cut a word out, always cut it out.
  4. Never use the passive where you can use the active.
  5. Never use a foreign phrase, a scientific word, or a jargon word if you can think of an everyday English equivalent.
  6. Break any of these rules sooner than say anything outright barbarous.

Praktische schrijftips tegen ambtenarentaal, inderdaad. Maar het zijn geen schrijftips; het zijn denktips. Politics and the English Language is een politiek essay, geen schrijfcursus. Orwell waarschuwt tegen inhoudsloze taal. Die is een symptoom van gebrekkig denken en gebrekkig denken is gevaarlijk. Het zijn überhaupt geen tips - dat klinkt veel te vrijblijvend - maar leefregels.

De blanke man en de massa

Stom dat ik de andere essays pas deze zomer las. Want ze zijn allemaal goed en sommige zijn super. Ze zijn zestig, zeventig, soms bijna tachtig jaar oud, maar waar de essays ook over handelen - over werken in een tweedehands boekwinkel, over de lente, over de opkomst van de Nazi’s, over de perfecte pub, over de Spaanse burgeroorlog, over Marokko, over taalgebruik - je kunt ze nauwelijks lezen zonder na te gaan denken over je eigen tijd.

(Hoe komt het, bijvoorbeeld, dat in mijn land creatief, helder en concreet taalgebruik vooral de forte is van extreem rechts? Lees Orwells verbod op vaagtaal in Politics and the English Language en vergelijk dan eens het verkiezingsprogramma van de PVV met dat van de PvdA.)

En net als de openingszin van England Your England zijn bijna alle essays wijs, urgent en filmisch. Vooral filmisch. Dat is zo apart. Orwell lijkt me een van de weinige politieke essayisten die makkelijk verfilmbaar is.

Een essay dat zich goed leent voor een korte film is Shooting an Elephant (1936). Dat is een betoog tegen imperialisme, verpakt in een anekdote over een losgebroken olifant. Als twintiger werkte Orwell als een soort hulpsheriff in een dorpje in Birma. De lokale bewoners hebben een hekel aan Orwell en Orwell heeft een hekel aan hen. Op een dag krijgt hij een telefoontje dat er een werkolifant is losgebroken. Hij pakt een geweer en gaat kijken.

Het dier staat rustig te grazen in een veldje.

Orwell constateert dat hij het beest niet wil doden. Maar inmiddels heeft zich achter hem een menigte verzameld van dorpelingen die dat wel van hem verwachten. De blanke man zit klem tussen een mensenmassa en een olifant:

'Here was I, the white man with his gun, standing in front of the unarmed native crowd — seemingly the leading actor of the piece; but in reality I was only an absurd puppet pushed to and fro by the will of those yellow faces behind. I perceived in this moment that when the white man turns tyrant it is his own freedom that he destroys.'

Orwell haalt de trekker over. De olifant zakt door de knieën, maar sterft niet. Van dichtbij schiet hij het geweer leeg op het dier.

'He was breathing very rhythmically with long rattling gasps, his great mound of a side painfully rising and falling. His mouth was wide open — I could see far down into caverns of pale pink throat.'

Zo’n scène van een stervende olifant bevat eigenlijk geen enkel rationeel argument voor of tegen imperialisme. Maar na het zien van de beelden snap je de pijnlijk onmogelijke positie van een Westerling in een vreemd land. Zo werkt Orwells camera. Noemt het manipuleren with a cause.

Trouwens, vertelt Orwell, om de olifant in één keer te doden, had hij eigenlijk moet mikken op een denkbeeldige lijn tussen de oorschelpen, maar die tip kreeg hij pas achteraf.

De bommenwerpers opzoeken

Deze essays zijn niet vrijblijvend. Misschien komt dat omdat Orwell schreef met een kogelgat in zijn hals. Die wond liep hij op in de Spaanse burgeroorlog (hij lette niet goed op in de loopgraaf). In zijn inleiding op Narrative essays vertelt George Packer hoe de schrijver in 1937 werd gevraagd om een bijdrage te leveren aan de bundel Authors Take Sides on the Spanish War. Kleur bekennen? Orwell schreef dit briefje terug:

'Will you please stop sending me this bloody rubbish […] I was six months in Spain, most of the time fighting, I have a bullet hole in me at present and I am not going to write blah about defending democracy or gallant little anybody.'

De essays zijn prangend omdat ze geschreven zijn in spannende tijden, zou je zeggen. Als er bommenwerpers boven je hoofd vliegen, schrijf je vanzelf wel urgent. Lauwere tijden leveren lauwere schrijvers op. Maar Orwells urgentie is ook een karaktertrek. Hij ging vrijwillig naar Spanje en leefde in Londen en Parijs maandenlang embedded als zwerver. Hij zocht die bommenwerpers steeds op. Lauwe tijden bestaan niet, zegt hij, je moet beter kijken.

Die karaktertrek is zeldzaam bij opiniemakers en zelfs bij journalisten. Maar je vindt hem bijvoorbeeld terug in het werk van de fotograaf Joël van Houdt, die, uit nieuwsgierigheid naar de betekenis is van het woordje ‘gelukszoeker’, met bootvluchtelingen meevoer om ons de beelden te kunnen tonen.

Een niet-perfecte, narrige vechter tegen alles

Orwell was niet heilig, lees ik in de inleiding van Narrative Essays. Je zou de stelling kunnen verdedigen dat hij - om eens wat te noemen - vrouwonvriendelijk, homofoob en hypocriet was. Waarom schreef hij trouwens zo kritisch over Gandhi (openingszin: ‘Saints should always be judged guilty until they are proved innocent’)? En wat te denken van zijn sentimentele en conservatieve verdediging van de open haard (The Case for the Open Fire, 1946)?

Geen heilige – gelukkig. Orwell speelt graag advocaat van de duivel. Hij is een omgekeerde kameleon, die juist de kleur aanneemt die zijn omgeving niet heeft. Daardoor zie je die omgeving beter. Hij is soms narrig; nooit warrig (lees eens zijn recensie van Mein Kampf).

Als je op de camping achter elkaar twintig essays van Orwell leest, gaat het je opvallen dat hij een stopwoordje heeft. Dat is curious.

'It was curious, really…'
'It is curious that…'
'It is curious, but…'

Ik weet niet hoe je dat ‘curious’ het beste kunt vertalen. Het Nederlandse ‘curieus’ is te deftig en te weinig terloops. ‘Vreemd’, of ‘gek’ is al beter, maar die woorden missen de connotatie met ‘nieuwsgierigheid’, die ‘curious’ in het Engels wel heeft (via ‘curiosity’). En daar gaat het om: nieuwsgierigheid. Want na dat terloopse ‘gek, eigenlijk’ volgt vaak een observatie die je wereldbeeld een beetje kantelt. ‘Verder kijken dan je neus lang is,’ schreef Orwell, ‘vergt een constant gevecht.’

Zelfs op vakantie in Marokko kon hij dat vechten niet laten. In Marrakech (1939) laat hij je een zestal plastische, confronterende vakantiefoto’s zien. En constateert hij dat de mens vaak een soort Oost-Indische blindheid heeft voor ellende van anderen. ‘It is only because of this that the starved countries of Asia and Africa are accepted as tourist resorts.’

Dit soort opmerkingen maken hem een wat oncomfortabele auteur voor op de camping.
Of voor waar dan ook.

Arjen van Veelen is classicus. Hij werkt als journalist bij de Leidse universiteitskrant Mare en publiceerde essays in onder andere NRCNext. In 2009 won hij de Jan Hanlo Essayprijs Klein. Onlangs verscheen van hem Over rusteloosheid. Arjen van Veelen heeft carte blanche.
Zie ook www.arjenvanveelen.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum