Recensie: Hoogovens en pubermeisjes

29 november 2010 , door Karlijn de Winter
| | |

De Toscaanse kust, op een warme julidag. Aan de horizon lonkt Elba met zijn groene hellingen en vakantievilla’s. Op het strand rennen gebruinde scholieren joelend af en aan. Onder hen zijn de beeldschone Anna en Francesca, twee hartsvriendinnen van dertien jaar oud. Zo onschuldig als dit zomerse plaatje lijkt, het vormt de achtergrond voor een meedogenloze roman over opgroeiende jongeren anno 2001. De Italiaanse filosofe Silvia Avallone (1984) legt met haar prozadebuut Staal (Acciaio, vertaald door Manon Smits) een hoop onverwachte ellende bloot die achter deze idyllische façade schuilgaat.

Stinkend strandje

De diepblauwe Middellandse Zee en het uitzicht op Elba is in feite het enige dat mooi is aan Piombino, het Toscaanse kustplaatsje waar Staal zich afspeelt. De straten zijn volgeplant met grauwe torenflats. Op de binnenplaatsen stinkt het naar urine en slingeren injectiespuiten rond. De inwoners zijn allemaal arbeiders die werken bij Lucchini, een immense, giftige stoffen uitstotende staalfabriek. Avallone tekent deze leefomgeving op met zoveel detail, dat je een fysieke weerzin gaat voelen tegen de stank, de smerigheid en de rommel waar de inwoners van Piombino hun dagen in slijten.

Tegelijk worden die plekken je net zo vertrouwd als voor Anna, Francesca en hun vrienden die er zijn opgegroeid. Het stadje waar iedere toerist in Italië gillend van zou wegrennen, omarmen zij als hun thuis. Avallone brengt die twee perspectieven mooi samen: een plek is nooit alleen maar weerzinwekkend of aanlokkelijk – altijd van alles een beetje. Anna en Francesca hebben zo hun lievelingsplekjes, en zien als geen ander hoe lelijkheid schoonheid in zich kan bergen:

‘Het strand lag vol zeewier. En omgevallen boomstammen, en gestrande bootjes waarvan de romp helemaal onder de pluisjes zat. De vissers kwamen hier hun wrakken dumpen om geen afvalheffing te hoeven betalen.
Het was heerlijk om tot je kuiten in dat zachte deeg van zeewier weg te zakken, de lege schelpen te voelen die als tanden omhoogstaken en in hun voeten prikten. Miljoenen harige, bruine zeegrasbolletjes, allemaal hier neergekwakt door de zee. Aan de waterkant ploeterden ze door een zwarte algenlaag, een brij die rook naar pies en brood. Dit was hun geheime strandje.’

Striptease in de badkamer

Strandjes kunnen heerlijk en ranzig tegelijk zijn, net als dertienjarige meisjes lieftallig, tenenkrommend, en zelfs afstotelijk kunnen zijn. Met een grote rugzak op fietsen Anna en Francesca netjes iedere dag naar school, al laten ze hun string expres boven hun broek uitsteken. In de loop van de roman verliezen de twee steeds meer van hun kinderlijke naïviteit. Naarmate hun lichamen meer vrouwelijke vormen krijgen, buiten ze die ook steeds meer uit. Zoals tijdens hun wekelijkse uurtjes in de badkamer, wanneer ze alleen thuis zijn en ze zich begluurd weten door de werklozen en lanterfanters in de flats tegenover hen:

‘Ze hebben hun gezicht opgemaakt, veel te dik. De lippenstift loopt over de randen, de mascara druipt van de hitte en plakt hun wimpers aan elkaar, maar daar trekken ze zich niets van aan. Dit is hun eigen privé-verkleedpartijtje [sic], de provocatie die ze het raam uit gooien. Ze weten tenslotte dat er misschien wel iemand is die hen bespiedt en zijn broek losknoopt.’

Wat begint als een verkleedpartijtje, gaat over in een hitsige dans en een striptease. Uiteindelijk staan ze elkaar recht voor het open badkamerraam van boven tot onder te betasten. De vrolijke meisjes die de ene dag met opgerolde broekspijpen over hun geheime strandje ploeteren, toveren de andere dag hun flatgebouw om in een hoerentent. Aan deze gênante vertoning wil je het liefst een einde maken, maar Avallone dwingt tot doorkijken.

Toekomst in rookwolken

Uiteindelijk zie je Anna en Francesca steeds verder afglijden. Het milieu waarin ze opgroeien gaat hen parten spelen. De horizon van Anna en Francesca reikt niet verder dan hoogovens en dampende rookwolken van de Lucchini-staalfabriek. Hun toekomst ligt aan de kassa van de plaatselijke supermarkt, en in een huwelijk met een coke snuivende Lucchini-arbeider. De Twin Towers zien ze op televisie ineenstorten. Ze beseffen dat deze gebeurtenis iets groots is, iets onmetelijks, maar kunnen er niet bij met hun hoofd. ‘Het was een feit dat geen feit was. Het was een film.’

Bij Avallone tref je geen wereldwijze, kosmopolitische geesten aan, maar jongeren voor wie Manhattan, internationale politiek en Al Qaeda te ver van hun bed staan om zich ermee bezig te houden. Zelfs Elba, dat ze vanuit Piombino zien schitteren, is een toeristenparadijs waar ze alleen maar van kunnen dromen. Avallone focust in Staal op de rafelrandjes van de maatschappij, en doet dit met een enorm inlevingsvermogen. Zo worden die rafelrandjes ook voor de lezer voor even het centrum van de wereld. En hoe smerig en sociaal achtergesteld ook, Piombino wordt een klein beetje een thuis.

Karlijn de Winter studeerde communicatie- en informatiewetenschappen aan de VU te Amsterdam en Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt ze als freelance tekstschrijver. Daarnaast is ze redactielid van Recensieweb.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum