Recensie: Onsystematische beschouwingen van een Duitser

30 november 2015 , door Pieter Hoexum
| | |

Afgaande op de berichten moet de film Avatar van James Cameron een overdonderend visueel spektakel bieden. Er zou zelfs sprake zijn van een revolutie in de film: ‘film is hierna niet meer hetzelfde’. Waar de film over gaat blijft ondertussen onduidelijk, iets met buitenaardse wezens… Ach, wat doet het ertoe, er is zoveel te zien dat het verhaal niet ter zake doet. Dit is dan blijkbaar niet veranderd: dat het woord en het beeld zich moeizaam tot elkaar verhouden. Als het gaat ‘Over de grenzen van schilderkunst en poëzie’ is Gotthold Ephraim Lessings verhandeling Laocoon (1766) een klassieker. Gelukkigerwijs is daarvan net een vertaling verschenen. Door pieter hoexum.

De ‘Laocoon’ uit de titel verwijst naar de antieke Griekse beeldengroep die de mythische priester Laocoon met zijn twee zoontjes voorstelt, op het moment dat ze, zoals door Homerus beschreven, op het strand van Troje door slangen verslonden worden. Het beeld stamt uit de periode van vlak voor het begin van de jaartelling, in dezelfde tijd dus dat Vergilius in zijn Aeneis de scène met Laocoon met veel gevoel voor drama navertelt. Zo’n honderd jaar later roemt Plinius, in zijn Naturalis historia, het beeld als ‘een kunstwerk dat alles op het gebied van schilderkunst en sculptuur overtreft’.

De herontdekking van het beeld in 1506 was dan ook een sensatie, niet in de laatste plaats omdat het zo wonderbaarlijk goed aansloot bij ‘barokke’ stijl van Michelangelo, die dan ook meteen polshoogte kwam nemen. Weer tweehonderd jaar later was de Duitse oudheidkundige Winckelmann ondersteboven van het beeld. Hij zag dat het beeld weliswaar grillig en ‘barok’ was, maar dat het desondanks kon gelden als het voorbeeld bij uitstek van wat volgens Winckelmann het kenmerk was van de klassieke beeldhouwkunst: ‘stille grootsheid en edele eenvoud’. Wat dat betreft, merkte Winckelmann op, kon Vergilius nog heel wat leren van de beeldhouwer: bij Vergilius gaat Laocoon te keer, hij jammert en schreeuwt het uit, maar in het beeld lijkt de geopende mond van Laocoon niet te schreeuwen maar eerder te zuchten – een Griek behoudt altijd zijn waardigheid.

Dit nu schoot Lessing in het verkeerde keelgat. Natuurlijk is het beeld veel ‘stiller’, dat kan ook niet anders bij een beeld. En natuurlijk beschrijft Vergilius de scène veel dramatischer: literatuur is drama. In tegenstelling tot de meeste theoretici zoekt Lessing niet naar de overeenkomsten tussen schilderkunst en poëzie, maar juist de verschillen: de beeldende kunsten zijn ruimtelijke kunst, terwijl literatuur zich in de tijd afspeelt. Dat zijn de ‘grenzen’ van de schilderkunst en poëzie die Lessing afbakent.

Al doende doet Lessing veel meer, meer zelfs dan hij van plan was. Hij wijst het klassieke dictum van Horatius ‘Ut pictura poesis’ (‘poezie is als schilderkunst’) radicaal af, schilderkunst en poëzie worden zelfstandige, autonome kunstvormen. Hij wilde, als toneelschrijver, de literatuur bevrijden van de strenge klassieke regels van eenheid van tijd, plaats en handeling, dat de poëzie en het toneel te star, te ‘stil’ maakte. Daarmee bevrijdde hij evengoed de schilderkunst van de classicistische voorkeur voor allegorie en historiestukken: een schilder hoefde niets meer te vertellen maar slechts te tonen. Lessing bereidde zodoende, onbedoeld en ongewild, de schilderachtige schilderkunst van de negentiende eeuw voor en plant zelfs zaadjes voor abstracte schilderkunst… Dit alles wordt keurig uit de doeken gedaan in een lezenswaardige inleiding bij het deze vertaling, door Wessel Krul, die ook voor de vertaling tekende.

Dit alles maakt de verhandeling de moeite van het lezen en bestuderen waard, maar er is meer. Een vertaling in het Nederlands is meer dan gerechtvaardigd omdat Lessing boven zijn onderwerp en tijd uitstijgt, en vooral boven zijn land en taal: Lessing denkt en schrijft zeer on-Duits, zo wist hij zelf ook: ‘Aan systematische uiteenzettingen ontbreekt het ons Duitsers niet. Uit een paar aangenomen definities kunnen wij in de beste orde alles afleiden wat wij maar willen. Daarin doen wij voor geen volk ter wereld onder’. Ironisch-bescheiden erkent hij dat dit boek ‘meer ongesorteerde aantekeningen voor een boek [zijn], dan werkelijk een boek.’ En gelukkig maar!

Lessing heeft een broertje dood aan diepzinnige abstracties: ‘Van de eerste blik hangt de grootste werking af. Wanneer wij gedwongen worden om moeizaam na te denken en te raden, koelt ons verlangen naar ontroering danig af.’ Lessing veegt de vloer aan met onbegrijpelijke kunstenaars die met al hun praatjes niet kunnen verhullen dat hun plaatjes aanstellerige interessantdoenerij is - zie hier de actualiteit van Lessing!

Met instemming haalt Lessing het advies aan dat Aristoteles zou hebben gegeven aan Protogenes, die een portret van zijn moeder schilderde:

‘Omdat kunst voor iedereen begrijpelijk moet zijn, ried hij hem aan om de daden van Alexander te schilderen; daden waarover destijds de hele wereld sprak, en waarvan hij kon voorzien dat zij ook voor latere generaties onvergetelijk zouden zijn. Maar Protogenes nam niet de moeite om dit advies te volgen, “een zekere artistieke overmoed, een zeker verlangen naar het wonderbaarlijke en onbekende”, zegt Plinius, zetten hem ertoe aan andere onderwerpen te kiezen.’

Cameron had er dus beter aan gedaan een bekend verhaal te verfilmen, iets wat hij blijkbaar toch aangevoeld heeft — het verhaal schijnt nogal clichématig en voorspelbaar te zijn.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum