Recensie: Stuurloos door de straten van Napels

30 november 2015 , door Karlijn de Winter
| | |

In kranten lezen we zo nu en dan dat er weer een Camorra-kopstuk is gearresteerd. Maar nog altijd heersen maffiapraktijken en corruptie over de stad. Andrej Longo vertelt wat dit voor gewone Napolitanen betekent. Ze moeten zich een weg banen door groepjes dealers voor ze bij hun voordeur komen. Een zestienjarige kan zomaar voor hun neus staan en een mes uit zijn broekzak trekken. Iedereen draagt een dogtag om zijn hals, met zijn voornaam, achternaam, geboortedatum en bloedgroep. Over dit bedreigende milieu schreef Longo een verhalenbundel met de tien geboden als leidraad: Tien (Dieci, vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd). Door karlijn de winter.

Ieder verhaal is opgehangen aan een van de geboden. Het eerste, ‘Ik ben de Heer uw God, gij zult geen andere goden hebben’, gaat over de zeventienjarige jongen Papilù. Hij zit nog op school, heeft een keurig bijbaantje in een koffiebar en een beeldschone vriendin, Vanessa. De verhaallijn is heel losjes op het gebod gebaseerd: Papilù heeft een smetteloos geweten, maar afvalligheid ligt op de loer. Hoe kan hij straks een baan vinden als hij niet met Gigino de Nachtbraker, ‘die het in alle stegen van de buurt voor het zeggen heeft’ in zee gaat? Zijn goede bedoelingen blijken onhoudbaar.

Die rauwe realiteit in de verloederde Napolitaanse wijken heeft ook zijn weerslag op het taalgebruik van de personages, vaak jongeren. Over de Italiaanse politici stelt Papilù: ‘’t Kan ze geen reet schelen. Geen reet. Wij zijn vullis voor ze. Dat zijn we. Vullis.’ Jongens en meisjes ‘palen’ of ‘krikken’. Onderling praten de jongens – zij zijn in deze bundel vooral de herrieschoppers – in stoere, opgefokte bewoordingen, in gejaagde dialogen.

Popeye-cartoon als verdovend middel

Terwijl sommige verhalen crimineel gedrag heel direct laten zien, tonen andere verhalen juist een vredig, voortkabbelend leven. De personages in die verhalen doen boodschappen en eten pizza’s alsof zij niets met de problemen in hun stad te maken hebben. Het is waarschijnlijk de enig mogelijke levenshouding voor wie rust wil vinden. Maffiose praktijken worden een gewenning, beseft het hoofdpersonage van het achtste verhaal, ‘Gij zult geen valse getuigenis afleggen’:

‘Misschien had Riccardo wel gelijk en zag ik, om me niet te veel af te hoeven vragen, inderdaad niet meer wat er om me heen gebeurde, de bergen vuil op straat, de moorden, de overvallen, de parkeerwachter die geld van je wil ook al staat er een parkeermeter. En dat ik, om problemen te vermijden, me had aangewend om de andere kant op te kijken, om te betalen om rustig op mijn vrachtwagen te kunnen rijden zonder dat ze mijn banden lek staken of de ruiten insloegen.’

In een aantal verhalen komt die spanning tussen wegkijken of zonden juist onder ogen zien heel mooi tot uitdrukking. ‘Eer uw vader en uw moeder’ voert een dertienjarige jongen ten tonele wiens moeder ongeneeslijk ziek is. Ze wil uit haar verschrikkelijke lijden verlost worden, en de jongen heeft aangeboden haar daarbij te helpen. Longo beschrijft de precieze handeling niet, we komen pas later te weten hoe de vrouw gestorven is. Waar de aandacht wel naar uitgaat is de cd Nino d'Angeli die hij op hoog volume heeft aangezet, en de cartoon van Popeye op televisie. Die leiden de hoofdpersoon, en daarmee ook de lezer, volledig af van wat hij feitelijk aan het doen is.

Sukkels en mensen met lef

Het verhaal ‘Eer uw vader en uw moeder’ legt nog een andere kwestie bloot waar de personages in Tien mee worstelen. Wanneer ben je zondig bezig? In hoeverre is het gerechtvaardigd als een jongen zijn moeder doodt die uitzichtloos lijdt en, belangrijker nog, er zelf om vraagt?

In alle verhalen vervaagt de grens tussen ‘de goeden’ en ‘de slechten’. In ‘Gij zult niet stelen’ pleegt de hoofdpersoon zijn ergste misdaad tot nu toe. Hij berooft een bejaarde man van zijn pensioen dat die net bij het postkantoor had opgehaald. Maar wat te denken als de man reageert alsof zo’n beroving de normaalste zaak van de wereld is, zelfs nadat hij met een mes is neergestoken?

‘Eerst dacht ik dat alles makkelijk was, simpel. Ik dacht dat je de wereld in tweeën kon verdelen: degenen die hun ogen neerslaan en degenen die dat niet doen. De sukkels, dus het grootste deel, en de mensen met lef, degenen die pakken wat ze pakken kunnen omdat ze nergens bang voor zijn.
Maar nu is dat niet meer zo.
En ik weet niet wat ik moet doen.’

Als slachtoffers niet meer reageren als slachtoffers, als je tegen je eigen wil in de armen van de misdaad wordt gedreven of als op een bepaald moment moord de enige uitweg schijnt, is het onderscheid tussen goed en kwaad volledig zoek. Zelfs mensen die niets doen, die de blik afgewend houden, lijken fout bezig omdat ze de wantoestanden in de stad als een gegeven accepteren.

Zo helder als de structuur van deze verhalenbundel is, zo weerbarstig is de praktijk in de duistere steegjes van Napels. De tien geboden blijken keer op keer onmogelijk op te volgen. In deze stad hebben de inwoners geen enkele moraal meer om aan vast te houden. Iedere leidraad komt op losse schroeven te staan.

Karlijn de Winter studeerde communicatie- en informatiewetenschappen aan de VU te Amsterdam en Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt ze als freelance tekstschrijver. Daarnaast is ze redactielid van Recensieweb.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum