Recensie: Vechten voor Indië

30 november 2015 , door Esther Wils
| | | |

De eigen familiegeschiedenis heeft al heel veel mensen tot historisch onderzoek aangezet; het resultaat varieert van bij de printer ‘gebonden’ pakken papier met stambomen, oude foto’s en een minutieuze reconstructie van opa en oma’s verhaal, tot megabestsellers die de status van klassieker bereiken, zoals Geert Maks De eeuw van mijn vader en Michael Ignatieffs The Russian Album. Ook de Indische geschiedenis blijft inspireren tot studies van verschillend niveau, waarbij vooral de oorlog en dekolonisatie de nazaten blijkt te fascineren. Steeds zijn er weer uitgevers voor te vinden, wat soms verbaast – lang niet ieder verhaal is buiten de familiekring relevant.  Door esther wils.

Zwarte huid, oranje hart: Afrikaanse KNIL-soldaten in de diaspora bestaat voor het overgrote deel uit navertelde levensverhalen van relatief gewone luiden: militairen, hun huisvrouwen en hun kinderen. In een zeer summier kader presenteert journalist Griselda Molemans de grote lijnen – waar kwamen de Afrikanen vandaan, waar vestigden ze zich en hoe redden zij en hun gezinnen zich na de Indonesische onafhankelijkheid – maar haar sympathie en interesse lag waarschijnlijk bij de individuen die zij zo gedreven heeft opgespoord en grondig heeft uitgevraagd.

Het was ook niet zo dringend voor Molemans om de algemene feiten nog eens na te vertellen. De geschiedenis van de belanda hitam, zwarte Nederlanders, die in de negentiende eeuw geronseld werden om het Koninklijk Nederlands Indische Leger te versterken en als ‘gelijkgestelden’ onderdeel gingen uitmaken van de koloniale bevolkingsgroep, is al uitstekend te boek gesteld door historicus Ineke van Kessel, in Zwarte Hollanders. Afrikaanse soldaten in Nederlands-Indië (KIT Publishers 2005)  – en het verschijnsel is (wereld?)beroemd gemaakt door de meeslepende historische roman De zwarte met het witte hart van Arthur Japin.

Ongetwijfeld heeft Griselda het over haar eigen familie – ze lijkt als twee druppels water op de knappe Wiene die afgebeeld staat in het boek – als ze spreekt van ‘een enorme verrassing’ als de Molemansen in 2003 ontdekken dat ze ‘afstammen’ (via adoptie) van een kanonnier 2de klasse die in 1817 werd geboren in Omsom, in het huidige Burkina Faso, waar hij Yambaga Ouédraogo heette en dorpshoofd was, tot hij op tweeëntwintigjarige leeftijd door slavenjagers geroofd en op de slavenmarkt in Kumasi aan het KNIL verkocht werd. Via Elmina bereikte hij Batavia, waarna hij eenentwintig jaar in Nederlandse dienst was en over de hele archipel deelnam aan de strijd. Hij verwekte er in ieder geval één kind (hij had er al drie in Afrika): Willem Molemans, die ook een militaire carrière volgde maar gesnapt  werd bij illegale opiumhandel. Deze Willem en zijn Javaanse Mina bleven kinderloos en adopteerden in 1866 het Javaans-Molukse jongetje Boeang dat ze Jan noemden – de betovergrootvader van Griselda.

Deze korte samenvatting toont al hoe bewogen de levens van de beschreven families zijn – want de Molemansen vormen geen uitzondering. Het is een klein wonder om al die geschiedenissen in één boek verzameld te zien, vooral omdat de belanda hitam – net als meer van de ‘repatrianten’ uit Indië overigens – uiteindelijk in verschillende continenten terecht zijn gekomen; sommigen kwamen naar Nederland, anderen reisden door naar Amerika en weer anderen kozen voor het Indonesisch staatsburgerschap (meestal tot hun latere spijt) of konden hun Nederlanderschap niet bewijzen, en ook het spoor van de militairen die terugkeerden naar Afrika is gevolgd door de journalist en haar fotograaf. De verscheidenheid aan lotgevallen verantwoordt de nadruk op de individuele geschiedenissen, terwijl door de veelheid aan interviews – het gaat om tientallen families –, aangevuld met documentatie uit militaire stamboeken en privécollecties, toch het beeld ontstaat van een uitzonderlijke, exotische groep.

De uitgave, verlucht met foto’s van Molemans voornaamste gesprekspartners en veel materiaal uit privécollecties, is een fraai uitziend en soepel geschreven monument van een boek, dat ook voor buitenstaanders interessant is: het vult een lacune en toont de overlevingskracht van een onwaarschijnlijke migrantengroep die uitleg over de eigen herkomst gewoonlijk achterwege laat – in Indonesië werden ze vaak aangezien voor Molukkers, in Nederland voor Surinamers en in Amerika voor Hawaiianen of ‘Afro-Americans’. Molemans wijdt geen aparte bespiegelingen aan de identiteit of het zelfbeeld van de belanda hitam maar toont met de kleine familieportretten op een onnadrukkelijke manier zowel hun ambivalente positie in Indië – de mannen waren gewild als soldaten maar er werd natuurlijk wel degelijk gediscrimineerd – als hun veerkracht; soms maakten ze handig gebruik van hun Afrikaanse uiterlijk, bijvoorbeeld om buiten het Japanse kamp te blijven, onder andere met zelfverzonnen ‘apendansen’ en een neptaaltje.

Integer van opzet en met grote ijver gemaakt is ook de documentaire Verzet in Indië door Peter Hoogendijk, ook een Indische nazaat en eerder regisseur van Soerabaja, Surabaya (2006), over de bloedige strijd (1945) tussen Engelsen en Indonesiërs in de stad waar zijn moeder als meisje verbleef. Dát er in Indië überhaupt verzet was tegen de Japanners, die met de invasie in 1942 het KNIL onmiddellijk onder de voet liepen, is buiten de Indische kring nauwelijks bekend. De meeste verzetslieden zijn omgebracht – velen onthoofd – door de Kempeitai, de Japanse militaire politie die zich liet informeren door Indonesiërs in dienst van de voormalige Nederlandse Politieke Inlichtingen Dienst en ook het verzet in korte tijd nagenoeg gebroken had. In de documentaire komen enkelen van de zeldzame overlevenden aan het woord, en ook een Indonesische oud-PETA-strijder en de allerlaatste nog levende Kempeitai-veteraan worden geïnterviewd – allen op rechtstreekse wijze. De verzetsmannen zijn aangrijpend op verschillende manieren: de ene is hoofdzakelijk rationeel, de tweede emotioneel, de derde zeer gereserveerd. De Indonesiër is expressief, bijna theatraal en de Japanner is ontwijkend en van een wat angstige wellevendheid – zijn uitzwaaien aan het eind lijkt op een verbloemd excuus. (Ook in zijn eerste film heeft Hoogenkamp zich ingespannen alle partijen aan bod te laten komen – een loffelijke werkwijze.)

De interviews met de betrokkenen worden afgewisseld met bijzondere, goed gekozen archiefbeelden die de historische context perfect duidelijk maken en de afzonderlijke verhalen illustreren. Ook deze kleine groep – niet alleen militairen maar ook schooljongens – die vocht voor Indië en het huis van Oranje, opereerde in de marge van de grote geschiedenis, maar ook deze dvd verdient vertoning buiten familiekring.

Esther Wils is redactiesecretaris van De Gids, samensteller van Wonen in Indië (2000) en co-auteur van Tropenecht. Indische en Europese kleding in Nederlands-Indië (1996).

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum