Recensie: Alsof het archief vanzelf spreekt

08 juni 2011 , door Laurens Ham
| | |

In de jaren zestig werd de literaire auteur nog ‘dood’ verklaard. Lezers zouden zich voortaan niet meer met het persoonlijke leven van de auteur willen bezighouden. Vijftig jaar later lijkt deze uitspraak volkomen achterhaald, gezien de grote belangstelling voor interviews en (auto)biografieën van auteurs. Ook bundels met brieven of nagelaten werk krijgen steevast aandacht in de media. De wolken, samengesteld door journalist Mark Schaevers, speelt slim op de nieuwsgierigheid van het publiek in. Door de ondertitel ‘Uit de geheime laden van Hugo Claus’ krijgt de lezer het gevoel heel dicht bij het leven en werk te komen van een van de belangrijkste Vlaamse naoorlogse auteurs.

De wolken weet de potentiële lezer nog op een andere manier te verleiden: het is schitterend uitgegeven. Het fraai ingebonden boek is zwaar, de papierkwaliteit is hoog en het boek wemelt van de foto’s en illustraties, vaak in kleur. Sommige van de foto’s zijn wat bleekjes, maar de in facsimile weergegeven handschriften en brieven zijn haarscherp weergegeven. Dit is een boek dat iedere boekenliefhebber met plezier op de koffietafel heeft liggen.

In een summier nawoord licht Schaevers toe wat hij met het boek beoogt. Hugo Claus liet bij zijn overlijden in 2008 een imposant en verrassend gevarieerd archief na, bestaande uit manuscripten en typoscripten van zijn literaire werk, maar ook uit ‘stapels notities, kladjes of aanzetten tot al dan niet gepubliceerd werk, agenda’s, dagboeken, werkcahiers, door de schrijver met de eigenaardigste droodles verluchtigd.’ Dit boek wil een indruk geven van dat archief, of om Schaevers nog eens te citeren: ‘Biografen en literaire historici zullen in de komende jaren aan dit archief een vette kluif hebben, maar – was het idee achter dit boek – waarom niet, nog voor zij aan het werk gaan, een opendeurdag organiseren om het grote publiek al een glimp van de schatkamer te tonen?’ Volgens Schaevers neemt de lezer met een blik in die schatkamer meteen een kijkje in het hoofd van Claus.

Het boek is grotendeels chronologisch opgezet en bevat uiteenlopende teksten. Dagboeken en dagboekfragmenten maken er een belangrijk deel van uit: zo zijn er dagboeken uit de late jaren vijftig (toen Claus na periodes in Parijs en Rome in Gent woonde), uit de late jaren zestig (onder meer over zijn samenwerking met Harry Mulisch bij de opera Reconstructie) en midden jaren zeventig (over de periode samen met actrice Sylvia Kristel). Ook zijn er ongepubliceerde teksten, onder meer Claus’ vroegste gedichten, brieven, agenda’s en enkele schematische aanzetten voor romans of verhalen. Foto’s en tekeningen, soms kort toegelicht, zijn door het hele boek verspreid, net als korte citaten uit de nalatenschap die in het roodbruin onderaan de pagina’s staan weergegeven.

Er zitten fantastische pagina’s tussen. Neem de vroege gedichten, in 1945 door een zestienjarige Claus geschreven. Goed zijn ze niet, maar wel inzichtgevend. Ze laten mooi zien dat Claus zijn energieke poëzie vanaf de jaren vijftig pas kon uitvinden na zich te hebben ontworsteld aan de tot dan toe heel invloedrijke neoromantische poëzie. De tekst doet vaak meer aan de oude bard Karel van de Woestijne dan aan Claus denken: ‘Wij kijken ons moe en heimelik aan/ Komt ooit nog het bekennen/ dat wij reeds leeg zijn, zat en voldaan/ van elkaar te verwennen?’ Er staan bemoedigende aantekeningen bij van de oudere Raymond Herreman (‘zeer schoon’, of een enkele keer: ‘leelijk’). Prachtig is ook de aanzet voor een roman die Claus plande onder het pseudoniem Fritzi Nodeloos; de door en door ironische aanpak blijkt al uit de schitterende openingszin: ‘In het eerste jaar van de oorlog, in de maand mei, toen de wondermooie jonge Duitsers met hun beleefde gebaren, overmoedige glimlachjes en vooral hun geestdriftige stemmen die ‘Op de heide bloeit een klein bloemekijn en dat heet Erika’ zongen, het stadje introkken, was de treurige heldin van ons verhaal treurig omdat zij niet Erika heette maar Madeleine.’

Ook aan het persoonlijke werk, zoals in de soms uitgebreide dagboekfragmenten, is te zien dat Claus een geniaal schrijver was. Een aantekening in een verslag van een reis naar Amerika had niet in een roman misstaan: ‘Vaders nemen hun gekleurde kinderen op, alsof ze stervende zijn en offreren ze juichend aan de hemel. De kinderen met hun ijzeren geelgelakte helmen bereiden zich voor op later.’ Niet vaak werd het Amerikaanse militarisme zo beknopt en raak weergegeven. Fraai zijn ook de aantekeningen over een rechtszaak die Claus in 1968 kreeg aangespannen vanwege zijn ‘obscene’ theatervoorstelling Masscheroen, of de passages over de relatie met Sylvia Kristel.

Maar als ik vorder in De wolken, dringt zich steeds meer de vraag op wat dit boek nu precies wil zijn. Wil het een (fragmentarische) levensgeschiedenis van Claus vertellen? De eerste kwart van het boek laat zich met enige moeite als een verhaal lezen: we zien hoe Claus, afkomstig uit een heel gewoon Vlaams gezin, zich met vallen en opstaan in het internationale kunstenaarscircuit mengt. Maar deze verhaallijn raakt gaandeweg uit het zicht, tot de teksten als zwijgende archiefstukken voor de lezer staan. Wat moeten we aan met de reeks brieven aan het einde van het boek, waarvan soms niet eens de ontvanger bekend is? Worden we geacht de in kriebelhandschrift geschreven pagina’s uit het dagboek 1969 te lezen, of staan ze daar zomaar voor de aardigheid? En vooral: wat doen de rare citaatjes onderaan de bladzijde daar toch? Een zinnetje als ‘Keukenmessen klaar?’ betekent, uit zijn context gehaald, helemaal niets. Soms staat er een aantekening tussen die wel degelijk iets heel belangrijks lijkt aan te duiden, zoals de volgende:

‘Repertoire gekocht om alfabetisch de familie Claus onder te brengen. Met mijn ouders erover gesproken vanmorgen, wat er aan informatie komt is onoverzienlijk, ik moet het systematisch doen, geloof ik, een paar weken lang. Ik zie een kroniek boordevol anekdoten, zonder directe lijn, maar overwoekerend aan alle kanten. De poor man’s Buddenbrooks.’

Wellicht zien we hier de allereerste aanzet voor wat Claus’ meesterwerk zou worden, de familieroman Het verdriet van België. Maar als er geen enkele toelichting bijstaat, wat hebben we dan aan dit fragment?

Archiefstukken krijgen waarde wanneer ze in een context worden geplaatst, of tot een verhaal worden gesmeed. Dat is wat er in een goede biografie gebeurt, of in een geslaagd brievenboek met uitvoerige toelichtingen. In De wolken ontbreekt iedere aantekening of uitleg. Dat betekent dat van de lezer een geweldige kennis wordt gevraagd over kunstenaars als Italo Calvino, Françoise Sagan, Hubert Lampo, Fons Rademakers of Robert Capa en over tijdschriften als Tijd en mens. Dat is misschien voor de geïnteresseerde leek nog wel te doen, maar lastiger wordt het wanneer Claus in stenostijl naar boeken en films verwijst die in de jaren vijftig populair waren, onderonsjes heeft met Simon Vinkenoog of namen aanhaalt die mij volkomen onbekend zijn: Victor van der Eecken, Marcel Ysewyn, Dries Masure… Alle namen en verwijzingen staan daar alsof ze vanzelfsprekend een bewijs vormen van Claus’ meesterschap, maar in een archief spreekt juist niets voor zich.

Is De wolken dan toch niet meer dan een boek voor op de koffietafel, iets waar de boekenliefhebber nu en dan met genegenheid in bladert om zich te verbazen over een rijke en talentvolle geest? Ik hoop maar op een spoedige biografie, die zal laten zien wat we aan moeten met Claus’ onoverzienbare hoop prachtige schetsen en notities. Want dit boek biedt inderdaad nog maar een glimp van de schatkamer.

Laurens Ham werkt op de Universiteit Utrecht aan een proefschrift over autonomie in de Nederlandse literatuur vanaf de negentiend eeuw. Hij publiceert, onder meer over recente Nederlandstalige poëzie, Vlaamse literatuur en Multatuli, in tijdschriften als De Groene Amsterdammer, Academische Boekengids, DW B en Ons Erfdeel.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum