Recensie: Andermans leven in de letteren

30 november 2015 , door Esther Wils
| | | |

Binnen het literaire tijdschriftenlandschap heeft De Parelduiker de duidelijkste signatuur: het houdt zich uitsluitend bezig met literatuurgeschiedenis. Toch is dit tijdschrift niet alleen voor neerlandici interessant, en dat geldt niet slechts voor themanummers zoals de onlangs verschenen uitgave over Jeroen Brouwers. In het nieuwe nummer zijn juist de stukken over nauwelijks bekende figuren het boeiendst: Kees Lekkerkerker, Jan Erik Bouman en Greeth Gilhous-Smitskamp. Door esther wils.

‘Een parelduiker vreest den modder niet,’ schreef Multatuli en dat motto heeft het tijdschrift ter harte genomen. Misschien is de modder vaak nog wel interessanter dan de parel, als je mag afgaan op de inhoud van het eerste nummer van het nieuwe jaar. Daarin wordt met kennis van zaken de frictie beschreven tussen Lucebert en Bertus Aafjes, nadat die laatste een ongunstige kritiek had geschreven over de experimentele poëzie van de Vijftigers.

Ook de mislukte samenwerking tussen Theun de Vries, Louis Andriessen en het Groningse, politiek geëngageerde gezelschap het 4 Mei Projekt wordt in detail uitgemeten, waarbij opvalt hoe makkelijk De Vries een tekst produceerde en hoeveel ingewikkelder het componeren voor Andriessen blijkbaar was. Het zijn vermakelijke stukken die enig inzicht bieden in de persoonlijkheid van bekende kunstenaars, maar ze maken minder indruk dan de schetsen van drie veel minder bekende persoonlijkheden uit de boekenwereld.

Lekkerkerker

Het tijdschrift opent met een artikel over redacteur en autodidact Kees Lekkerkerker, zonder studie opgeklommen binnen de uitgeverij en uiteindelijk bezorger van Slauerhoff, Hoornik en Jacob Israel de Haan. Een felbegeerde baan aan het Letterkundig Museum, die Lekkerkerker op basis van zijn enorme inzet en het verantwoordelijke werk dat hij te deed wel verdiend had, ging vanwege het gebrek aan een titel aan hem voorbij. De precisie en het fanatisme dat hij aan de dag legde bleven niet achter bij dat van de echte wetenschapper, maar omdat ze niet werden ingetoomd door de prikklok en de verveling van het kantoorbestaan groeiden ze uit hun voegen en brachten ze hemzelf en zijn werkgevers in de problemen. Laurens van Krevelen, destijds uitgever bij Meulenhoff, schreef hem over het laatste deel van het Verzameld werk van Hoornik:

‘Wij zouden het zeer op prijs stellen als binnenkort het Hoornik-manuscript definitief voor productie ter beschikking is. Het wordt voor ons een vrijwel onmogelijke toestand, die de al volstrekt hopeloze exploitatie van het verzameld werk nog veel treuriger maakt. Ik weet wel dat jij er persoonlijk het meest voor hebt moeten “lijden”, en dat het alleen aan jouw ijver en doorzettingsvermogen te danken zal zijn dat Hoornik zo is uitgegeven. Het is verstandig er nu zo snel mogelijk een punt achter te zetten.’

Bouman

Heel veel inspanning, heel veel modderschuiven om die parels tijdelijk op de vergetelheid te veroveren. Erg rendabel waren de echte parels zelden, net als nu, en de hardnekkige inzet en toewijding van de lettermensen is roerend. Zo ook die van Jan Erik Bouman, de eigenaar en drukker van de bibliofiele pers Hugin & Munin. Jan Paul Hinrichs ging bij hem op bezoek in Utrecht, naar aanleiding van een vertaling die hij op Boumans verzoek had gemaakt.

‘Achter de Maliebaan woonde hij op de benedenverdieping van een veredeld studentenhuis waarvan hij zei ooit een van de eigenaars te zijn geweest. Zijn behuizing bestond uit één grote hoge kamer met een keuken in de hoek. Aan alle wanden stonden donkere boekenkasten waarin me planken met Franz Kafka, Joseph Roth en vertaalde Chinese poëzie opvielen. Een bed verschool zich achter een kast in het midden van de kamer. In de hoek stond een proefpersje. Aan de wanden hing fraaie kunst, waaronder een paar houtsneden van Jan Mankes en een Kavafis-ets van David Hockney. Overal lagen mappen en stapels. Dit was het bomvolle domein van een fanatieke lezer, collectioneur en looddrukker waarbij de buitenwereld in het niet viel.’

Zowel Hinrichs als Menno Voskuil, die over Lekkerkerker schrijft, waren blijkbaar geraakt door deze onzichtbare mannen die hun dienstbare werk met de grootste overtuiging deden.

Greeth Gilhuis-Smitskamp

Monica Soeting ten slotte schrijft met sympathie over Greeth Gilhuis-Smitskamp, een inmiddels vergeten columniste, recensente en kinderboekenschrijfster die zij kent uit het tijdschrift Vrouwenpost, een damesblad dat tussen 1940 en 1961 verscheen. Soeting ervaart Gilhuis’ verslaggeving van het leven als domineesvrouw in de provincie als troostend: ‘Dit is de kordate stijl die het werk kenmerkt van Delafield, Gibbons en Monica Dickens, maar ook van Henriëtte van Eyk. Ze plaatsen de dagelijkse zorgen in een verteerbaar perspectief; ze temperen de ernst van het leven door het absurde en het vertrouwde van de dagelijkse omgeving.’

De belangstelling voor andermans leven is de rode draad in deze artikelen – van de schrijvers en de beschrevenen –, voor het leven zoals dat te vinden is in literatuur maar ook, bedekter, in archieven. Het gaat daarbij niet alleen om de mannen en vrouwen die met hun werk toch al de publieke belangstelling hebben veroverd, maar ook over kleinere schrijvers, over uitgevers, redacteuren en de mensen daaromheen die vaak goed zijn voor een mooi verhaal. De Parelduiker ruimt er onvermoeibaar plaats voor in op zijn verzorgde, goed geïllustreerde pagina’s. Dat doet niet alleen hoofd en oog goed, maar is ook hartverwarmend.

Esther Wils is redactiesecretaris van algemeen cultureel en literair tijdschrift De Gids.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum