Recensie: De eindeloze highway: Greil Marcus over Bob Dylan

30 november 2015 , door Martin Smit
| | | |

'What is this shit?' Met die woorden begon muziekjournalist Greil Marcus (1945) zijn recensie van de elpee Selfportrait van Bob Dylan (Rolling Stone 23 juli 1970), een plaat met curieuze coverversies, obscure folksongs en rammelende live-opnames, waarover de meningen bij Dylan-volgers nog steeds verdeeld zijn. Het was het eerste serieuze, kritische stuk van Greil Marcus over Bob Dylan, het eerste in een lange reeks recensies, commentaren en essays over Dylan. Bijna allemaal zijn deze verspreide, in diverse tijdschriften verschenen artikelen, nu gebundeld in Bob Dylan by Greil Marcus, Writings 1968-2010. Door martin smit.

N.B. Vandaag, 24 mei, wordt Dylan zeventig.

Een kritische luisteraar

Die eerste zin uit die recensie van Marcus is later veel geciteerd en er werd vaak naar verwezen als recensenten werk van Marcus bespraken. Wie niet in het bezit was van dat bewuste nummer van Rolling Stone, kon de recensie echter nooit nalezen. Met dit boek kan dat nu wel. Vond Marcus die plaat echt zo waardeloos? Dat blijkt dus achteraf wel mee te vallen, zo lezen we nu.

Zijn recensies van Dylanplaten als New Morning (1970), Street Legal (1978), Good As I Been To You (1993) en Time Out Of Mind (1997) zijn nu daadwerkelijk te raadplegen. Maar voegen deze stukken voor de ervaren luisteraar zoveel jaar na dato nog iets toe aan de muziek? Wie weleens bladert in oude nummers van bijvoorbeeld Aloha uit de jaren zeventig, weet hoe oubollig besprekingen van elpees achteraf kunnen zijn ('De nieuwe schijf van Pink Floyd is hélemaal te gek!...'). De recensies van Greil Marcus blijken echter nu een stimulans te zijn de muziek opnieuw, met andere oren te beluisteren. Zijn artikelen geven een extra invulling aan tekst en muziek van Dylan, omdat Marcus interessante details vermeldt of verbanden legt tussen heden en verleden. Bij zijn recensie van Before The Flood (Village Voice, 15 augustus 1974) bijvoorbeeld, waarin hij een ander licht werpt op de muzikale rolverdeling van Dylan en The Band, wil je maar één ding: de cd opnieuw opzetten.

Bob Dylan is voor Greil Marcus absoluut geen heilige. Integendeel, hij volgt Dylan door de jaren heen uiterst kritisch. Songs, optredens, elpees of cd's die hem niet welgevallig zijn, serveert hij onmiddelijk af, biografieën over Dylan zoals die van Robert Shelton of Bob Spitz sabelt hij onbarmhartig neer. Dat Dylan vooral zijn eigen weg gaat, waardeert hij. Dylan deint niet mee op de trendgolven van de popmuziek. Hoewel Marcus openstaat voor alles wat Dylan doet, wordt hij vaak teleurgesteld. Hij veegt de vloer aan met Dylan in zijn religieuze periode in de jaren tachtig betreft: clichématige, goed bedoelde maar weinig oprecht klinkende gospel die absoluut niet uitnodigt tot bekering tot het christelijk geloof.

Marcus is geen biograaf van Dylan en wil dat ook niet zijn. Hij is niet geïnteresseerd in allerlei privé-informatie over Dylan, waar Dylan-biograaf Howard Sounes ooit een boek mee wist te vullen. Hij speurt ook niet naar gegevens over opnamedata, studiogegevens of het aantal takes voor een song, zoals bijvoorbeeld Clinton Heylin dat - overigens uitstekend - doet in zijn boeken. Al helemaal niet zoekt hij naar de betekenis van teksten of songs. Dat laat hij over aan iemand als Michael Gray, die in zijn Song and Dance Man III (2000), bijna iedere songtekst van Dylan tot op het bot weet te ontleden of terug weet te voeren op oude blues- en folksongs, vergeten Engelse traditionals, bijbelteksten of citaten uit films.

Marcus en het bredere kader

De wijze waarop Marcus Dylan volgt en beschrijft, zegt vooral veel over Marcus zelf. Schrijven over Dylan is voor Marcus schrijven over zijn eigen beleving bij het luisteren naar Dylan, maar vooral een poging diens werk in een breder kader te plaatsen. Marcus beschouwt muziek niet als behang of amusement, maar als een culturele uiting van een artiest in de context van een generatie, van een volk, van een tijdperk. Die muziek is weliswaar een momentopname, maar niet zo beperkt dat ze zonder meer gekoppeld is aan de tijd waarin het gemaakt werd, maar juist ook in andere tijden verrassend actueel kan zijn.

Marcus bespeurt verbanden tussen het repertoire van Dylan en dat van bijna vergeten folk- of blueszangers als Dock Boggs en Blind Willie McTell en ziet opvallend veel overeenkomsten tussen het werk van Dylan en dat van songs zoals die in de jaren vijftig door de excentrieke 78-toerenplatenverzamelaar Harry Smith op de onmisbare compilatie Anthology of American Folk Music werden gezet. Deze set elpees vormde het vertrekpunt van de folk-revival die in het begin van de jaren zestig in Amerika opkwam, met artiesten als Joan Baez, Ramblin' Jack Elliot, Dave van Ronk, Eric von Schmidt, Phil Ochs, Mark Spoelstra en Bob Dylan. Allemaal waren ze schatplichtig aan de verzamelwoede van Harry Smith. In die jaren tussen 1960 en 1965 bleek dat traditionele moord- en liefdesballades of strijdbare vakbondssongs uit de jaren twintig en dertig moeiteloos inpasbaar bleken in een ander decennium. Ze sloten bovendien haarfijn aan bij de toenmalige protestgeneratie in hun strijd tegen de atoombom en de Vietnamoorlog. Bob Dylan werd gezien als de spreekbuis van die generatie, maar dat was een rol die hij nooit wilde spelen.

Het werk van Dylan past in de traditie van de vooroorlogse blues en folk en is er zeker op gebaseerd. Het is echter in wezen tijdloos, zo schrijft Marcus. Tijdloos omdat het, net als het werk van Boggs, McTell en anderen, onderdeel uitmaakt van het veelzijdige verhaal van de geschiedenis van Amerika. Op de Anthology of American Folk Music vertellen ballades uit de Appalachian Mountains, countrynummers, gospel- en chaingangsongs, murderballads en kinderliedjes die geschiedenis. Het is niet het Amerika van presidenten, oorlogen of memorabele staatsgebeurtenissen, maar dat van negentiende eeuwse immigranten, outlaws, landarbeiders, slaven, hobo's, bluesmen, de Amerikaanse burgeroorlog, familietragedies en een geschiedenis waarin mannen en vrouwen van het ene moment op het andere van rijkdom in armoede kunnen vervallen of juist andersom.

In een prachtig essay getiteld 'The Myth of the Open Road' (1989) vertaalt Marcus dit gegeven van een mythisch, episch, historisch Amerika naar de twintigste eeuw: Chuck Berry die, in de gevangenis, het wijdse, open Amerikaanse landschap zoekt en Bruce Springsteen die zingt over het cruisin' over the highways. Rock 'n roll, westernfilms en natuurlijk Dylans Highway 61 Revisited gebruikt hij in een ode aan het Amerika van de open vlaktes, een Amerika dat nog steeds ontdekt kan worden, het vrije Amerika van Woody Guthries 'This Land is Your Land', het Amerika van de eindeloze highway. Want langs die reële of fictieve highway, daar liggen de verhalen voor het oprapen, die vormen de geschiedenis van Amerika, die verhalen moeten worden opgespoord en moeten worden verteld.

Voor Greil Marcus staat niets op zichzelf. Hij zoekt altijd verbanden en hij weet onverwachte connecties bloot te leggen. Al in zijn Lipstick Traces: A Secret History of the 20th Century (1989) weet hij verbindingen te leggen tussen 20e eeuwse pop- en folkmuziek (Sex Pistols, Fairport Convention), de avant-garde kunst uit de jaren twintig, Dada en de anarchistisch getinte kunstbeweging van de Situationisten rond Guy Debord in de jaren zestig.

Het hiaat en de herneming

Briljant is en blijft zijn The Invisible Republic (1997), een tot op de laatste groef doorgevoerde analyse van de door Bob Dylan en The Band opgenomen Basement Tapes (1967, 5 cd's, bootlegs). Muziek en teksten van Dylan en The Band, oude folk- en bluessongs en nieuwe songs van Dylan, roepen het beeld op van een imaginair Amerika waarin verleden en heden in elkaar overlopen, waarin de geschiedenis zich herhaalt en scheidingslijnen tussen fantasie en werkelijkheid vervagen. Het is een reconstructie van een onzichtbare republiek, een Amerika zoals het wellicht bestaan heeft, maar misschien ook niet, dat blijft in het midden.

In dit nieuwe boek van Marcus is The Invisible Republic niet opgenomen. Dat is jammer omdat het een sleutelwerk is in het werk van Marcus over Dylan. In plaats daarvan hadden de nogal oppervlakkige en soms flauwe commentaren over Dylan uit het tijdschrift Salon beter achterwege kunnen blijven. Marcus borduurt in Writings wel voort op dat beeld uit The Invisible Republic. Zo lijkt het werk van Dylan uit de jaren negentig op te doemen uit een Amerika wat reeds lang vergeten en verdwenen is. Maar Dylan is tijdloos en zijn werk heeft eeuwigheidswaarde, schrijft Marcus. In zijn beschouwingen in Writings, pepert hij dat de lezer nog eens in.

De geschiedenis van Amerika is als een reis langs een eindeloze highway. In het artikel Election Night (2009) van Marcus, is de verkiezing van Obama als president een nieuwe mijlpaal op die route. Obama citeert in zijn Victory-speech Sam Cookes A Change is Gonna Come (1964). Dylan speelt diezelfde avond ergens The Times They are-a Changin' in een volstrekt nieuwe uitvoering, als ware het de soundtrack tot Obama's verkiezing. Muziek uit een 'oud' Amerika (1963), toepasbaar op wellicht een nieuw Amerika, zo stelt Marcus.

Martin Smit is redacteur van het anarchistische tijdschrift De As, publiceerde artikelen in De As, Buiten de Orde en En Route, is redacteur bij uitgeverij De Vooruitgang en medewerker van Athenaeum Nieuwscentrum.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum