Recensie: De fuut en het niets

30 november 2015 , door Pieter Hoexum
| | | |

De fuut lijkt een een tamelijk gewone watervogel, een 'drijfsijsje'. Je kunt hem gemakkelijk onderscheiden door de pluimpjes aan zijn oren. Maar als je hem een tijdje volgt, zie je dat de fuut iets verbazingwekkends kan. Hij kan namelijk niet alleen, net als de meeste andere watervogels, onder water duiken, maar dat wel een halve minuut volhouden en er grote afstanden afleggen. De eerste keer dat je het ziet, geloof je je ogen niet: zo zie je hem, en zo istie foetsie, verdwenen in het niets. Om meestal verrassend ver weg weer op te duiken.
Lars Gustafsson heeft ooit een mooi gedicht gewijd aan deze vogel voor wie 'verdwijnen zijn vanzelfsprekende kunstvorm is'. Dit gedicht, waarvan hieronder de tweede strofe staat, was jarenlang uit mijn gedachten verdwenen, maar dook afgelopen week plotseling weer op, bij het lezen van de eerste bladzijden van een onlangs in vertaling verschenen roman van Gustafsson: De mooie blanke armen van mevrouw Sorgedahl. Door pieter hoexum.

Vaak heb ik gewenst
hem ook op zijn andere vlucht
te kunnen volgen.
Ziet hij de waterspiegel
als een tweede hemel?
Hoe gaan zijn zware vleugelslagen onder water?

Op de eerste bladzijde van Gustafssons roman mijmert de verteller over wat er gebeurt zou zijn indien zijn vader als jongeman niet dat meisje ontmoet zou hebben dat nu zijn moeder is. Stel je voor dat zijn bus niet vast was komen te zitten in de sneeuw, waarna hij dus ook niet onderdak had hoeven zoeken bij een ver familielid en daar een aardig meisje had leren kennen... 'Uren waarin de beslissing genomen werd dat ik niet zou bestaan. Niemand zou mij missen. Niet eens God. Wat een fantastische schuilplaats! Om niet te bestaan.'

Maar hoe heette die bundel ook al weer, waar dat gedicht over de fuut in stond... Oh ja, het had een hele mooie titel: De stilte van de wereld voor Bach. Na lang zoeken in de boekenkasten en dozen kwam hij te voorschijn en bleek mijn geheugen mij weer eens te hebben bedrogen. De bundel heette anders, en als ik had geweten hoe de juiste titel luidde, was ik waarschijnlijk nooit op zoek gegaan, dan had ik dat nooit gewaagd. De bundel die ik heb, heet namelijk in werkelijkheid: Een raadselachtige verdwijning. (En inmiddels is er een nieuwe bloemlezing met bovenstaande titel.)

Raadselachtig, hoewel bepaald niet onbegrijpelijk, is ook deze roman. Zonder dat ik overigens ook maar zou kunnen zeggen wat nu eigenlijk het raadsel is, laat staan wat de oplossing. Het boek eindigt met een 'Noot van de schrijver'. Daarin bekent Gustafsson dat hij een beetje heeft gesjoemeld: een in de roman beschreven reusachtige hagelstorm heeft in werkelijkheid in Zweden plaats gevonden op 3 juni 1953. 'Ter wille van de intrige heb ik het onweer verplaatst naar 14 juli 1954, toen de schrijver 17 jaar was.'

'Ter wille van de intrige...' Intrige?! Welke intrige? Deze roman is zonder meer intrigerend, maar niet vanwege een intrige. Er is geen plot, er is nauwelijks een verhaal dat je na zou kunnen vertellen. Het gaat over de zomer waarin de verteller als zeventienjarige door een Italiaanse schone (die met de blanke armen) wordt ingewijd in de liefde, en waarin hij volwassen wordt: hij leert wat liefde is, wat lust, wat vriendschap, afkomst en familie, enzovoorts.

Het intrigerende aan deze roman is niet het verhaal, het is de filosofische inslag van de schrijver. Jazeker, het is een filosofische en poëtische roman. Maar Gustafsson is geen aansteller. Hij is alles behalve diepzinnig, in de zin van duister. Hij is eerder oppervlakkig, zoals een haiku. Of zoals, om eens een Nederlandse dichter te noemen met een filosofische inslag, K. Michel, die tijdens zijn studie filosofie 'hardhandig genezen' werd van de quasi-filosofische neiging vragen te stellen zoals 'wat is de mens?'

Hardhandig genezen door de professor
kan ik dit soort vragen naar het wezen
die zij typeerde als 'allemaal wattologie'
niet horen zonder zachtjes 'hoe' te kreunen

(Eerste strofe van 'Wortel en staart', uit de bundel Waterstudies)

Gustafsson was (hij is met emeritaat) in dagelijks leven waarschijnlijk ook zo'n filosofieprofessor, aan een universiteit in de Verenigde Staten. Het soort filosofie waarmee hij zich bezighoudt is eerder die van Russell dan van Heidegger. In deze roman komt dat bijvoorbeeld naar voren als het gaat over een hond die de ik-figuur voor zichzelf verzonnen heeft, als schooljongen. Die hond, die hem overal volgde en op school braaf onder de bank lag te slapen, beschermde hem tegen alle vijanden: 'Een nulhond natuurlijk – elementen in de lege klasse, had Carnap gezegd, zijn Null-Dinge.' Tijdens zijn middelbareschooltijd verdween deze 'nulhond'. Maar wat, zo vraagt de verteller zich af, wat gebeurt er met een nulhond die verdwijnt? 'Wordt hij misschien werkelijk? Als wat niet bestaat ophoudt niet te bestaan, zou dit toch redelijkerwijs in staat moeten zijn om de niet zo bescheiden stap naar de wereld van de werkelijkheid te zetten?'

De verteller van deze roman vertelt over de 'tijdduizelingen' die hij voelde toen hij in Oxford colleges volgde van een excentrieke natuurkundige, die filosofeert over tijd en ruimte, over noodzaak en mogelijkheid. Ook de lezer van deze roman wordt regelmatig bezocht door dergelijke duizelingen. Hele aangename duizelingen. Vreemd eigenlijk dat ik Gustafsson niet ben blijven volgen, na het lezen van die poëziebundel... Ik heb een hoop in te halen.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum