Recensie: Een droom van wat had kunnen zijn

30 november 2015 , door Herm Pol
| | |

Idylle is afgeleid van het Griekse woord eidyllion, wat 'kleine afbeelding' betekent. Het is een gedicht waarin het landschap een belangrijke rol speelt. Dichtregels in harmonie met de natuur, zou je kunnen zeggen. Maar toch is Idylle met verdrinkende hond van Michael Köhlmeier geen gedicht. 'Roman' zet uitgeverij Ailantus met grote letters op het omslag, maar dat is het ook niet. Het is een novelle; de schrijfvorm tussen kortverhaal en roman; een verhaal met weinig personages dat zich in een korte tijdsperiode afspeelt en waarin meestal iets bijzonders gebeurt, een voor de personages beslissend moment in hun leven. Michael Köhlmeier schreef met Idylle met verdrinkende hond een novelle met de toonzetting van een idylle. Het is een kleinood waarin elk woord zorgvuldig gekozen is, en een bewonderenswaardig boek over de breekbaarheid van het leven. Door herm pol.

In 2003 verongelukte tijdens een bergwandeling de 21-jarige dochter van het schrijversechtpaar Monika Helfer en Michael Köhlmeier. En ook die 21-jarige Paula Köhlmeier was een groot schrijftalent. Idylle met verdrinkende hond is Köhlmeiers poging om het niet te begrijpen of omvatten verlies een plaats te geven, om te verwoorden wat had kunnen zijn. Kohlmeijer manoeuvreert voorzichtig, construeert zijn gevoelens ten aanzien van het verlies, maar hij waakt er voor om melodramatisch te worden.

Om dat zuinige, spaarzame, dat echte te bewaken, schrijft hij een redacteur in zijn novelle: Johannes Beer, een Pietje Precies, een woordenwikker. Hij zoekt de schrijver thuis op om samen aan zijn roman in wording te werken. En hoewel die schrijver in het verhaal natuurlijk Köhlmeier zelf is, heeft in het verhaal die roman in wording niets met de verloren dochter te maken.

De schrijver en de redacteur hebben altijd een nogal afstandelijke werkrelatie gehad maar sinds kort tutoyeren ze elkaar. De vormelijke, precieze Johannes Beer arriveert bij het huis van de schrijver en ontmoet diens vrouw. Köhlmeier noteert dan als laatste twee zinnen van hoofdstuk een:

'Aan haar toon hoorde ik dat ze hem direct mocht. En hij mocht haar ook.'

Einde hoofdstuk. En dan begint hoofdstuk twee met de zin: 'Hij mocht haar nog meer toen we met hem naar binnen gingen (...)'. Een prachtig gekozen ministilte tussen die twee hoofdstukken, waardoor de lezer meteen het idee heeft dat de redacteur bezig is verliefd te worden. In twee, drie zinnen maakt Köhlmeier iets duidelijk, maar hij zegt het niet. Het lijkt wel of ook de auteur Köhlmeier de redacteur Johannes Beer over zijn schouders laat meekijken om erop toe te zien dat er geen woord wordt verspeeld.

Het schrijversechtpaar woont landelijk. In het huis heeft de vrouw van de schrijver onder een glazen overkapping een soort plantenjungle gecreëerd waarin de redacteur zich meteen thuis voelt. De vormelijke dokter Beer brengt een onverwacht soort vrolijkheid in huis die het echtpaar jarenlang niet meer gekend heeft. Dan, heel behoedzaam, weeft Köhlmeier de logé Beer in het verhaal van verdriet dat over het leven van het echtpaar hangt. Aangrijpend is de passage waarin het personage Köhlmeier verzucht dat hij elke nacht hoopt van zijn dochter te dromen. Niet in een droom die stopt op haar eenentwintigste, maar een droom die laat zien wat had kunnen zijn. Weemoed naar een niet-bestaande toekomst.

Tijdens een wandeling stuit Johannes Beer op een grote hond die niet van zijn zijde wil wijken. Urenlang loopt het beest met hem mee, totdat hij hem ergens met een list weet achter te laten. Honderduit en enthousiast vertelt hij zijn avontuur aan wie het maar horen wil, maar veel liever dan naar dat verhaal te luisteren zou de schrijver over andere dingen met de redacteur spreken. Een redacteur trouwens die hij in de paar dagen dat ze samen zijn als een vriend is gaan beschouwen. Köhlmeier laat dan dat gewenste maar imaginaire gesprek volgen, dat begint met de vraag: hoe kan ik over de dood van mijn dochter schrijven?

De vader vraagt zich daarin vertwijfeld af hoe hij over de dood heen kan schrijven; hoe literatuur aan de dood voorbij kan gaan. Hij wil ontdekken hoe 'dat wat had kunnen zijn' via literatuur werkelijkheid of bijna werkelijkheid kan worden. Het is een prachtig gesprek tussen een woordenzoekende vader en de woordenlijfwacht Johannes Beer.

Tijdens een gezamenlijke wandeling zien de twee mannen de hond opnieuw. Wanneer het dier op Beers roepen komt aangegaloppeerd over een bevroren meertje, zakt hij door het ijs. Met zijn voorpoten krabbelt hij op het ijsoppervlak in een poging eruit te komen. Köhlmeier doet nauwgezet verslag van de pogingen van de schrijver om de hond te redden - hoe hij zijn eigen leven op het spel zet om deze keer wel invloed te hebben op dood en leven. Liggend op zijn buik, terwijl hij de voorpoten van de hond vertwijfeld vasthoudt, spoken de wildste en meest triviale dingen door zijn hoofd: dat hij hoopt dat zijn huissleutels niet uit zijn zak vallen, hoe hij straks drijfnat thuiskomt. Maar de schrijver vecht ook voor zijn eigen leven en hij bidt tot een god waarvan hij weet dat hij er niet meer in gelooft. De hond bijt zich vast in zijn mouw, en op zijn beurt houdt de schrijver de hond vast. Hij kan mij niet loslaten, en ik hem niet, denkt hij.

Köhlmeier geeft zijn auteur de gelegenheid om via die reddingspoging zijn eigen lijden te overdenken en die in woorden te vangen. Aan het eind van het boek, als Beer weer vertrekt, voegt die de schrijver nog toe om niet te vertellen waarover hij niet wil schrijven. En dat het in een verhaal niet om het leven, maar om literatuur gaat. Zo zet Köhlmeier leven, dood en literatuur op losse schroeven. Idylle met verdrinkende hond, een schitterende novelle.

Herm Pol is winkelchef bij Athenaeum Boekhandel Amsterdam. Elke maandag praat hij bij De Avonden over een buitenlandse titel. Dit is een bewerking van zijn bijdrage van 4 april.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum