Recensie: Een onzichtbare man

30 november 2015 , door Pieter Hoexum
| | | | |

‘Het is moeilijk om de levensgeschiedenis van Immanuel Kant te schrijven,’ zo schrijft Heinrich Heine in zijn Religie en filosofie in Duitsland, ‘want hij had noch een leven, noch een geschiedenis. Hij leidde een mechanisch geordend bijna abstract vrijgezellenbestaan in een stil afgelegen straatje in Köningsberg, een oude stad aan de noord-oostgrens van Duitsland.’ Kants leven bestond, aldus Heine, uit ‘opstaan, koffiedrinken, schrijven, college geven, eten, wandelen’. Voor een soortgelijk probleem stond Nicholas Phillipson, als biograaf van Adam Smith: Smith leidde net zo’n bestaan als Kant, ook al aan uiterste noordzijde van een rijk, in Schotland. Een groot verschil was dat Smith zijn moeder altijd aan zijn zijde had, maar belangrijkste is natuurlijk dat Smith geen wereld ten val bracht, maar er juist een juist opbouwde, namelijk de wereld waar wij sindsdien in leven, waarin alles draait om ‘economie’. Door pieter hoexum.

Het levensverhaal van een ‘dooie’

Om het meteen maar te zeggen, Phillipson doet zijn best, maar Smith wil maar niet tot leven komen. Vermoedelijk terecht, want Smith lijkt net als Kant nauwelijks een leven te hebben gehad. Phillipson kondigt dan ook aan een ‘intellectuele biografie’ te willen schrijven: hij schetst Smiths geestelijke ontwikkeling. Hij schetst als het ware zeer uitgebreid de achtergrond waartegen Smiths leven zich afspeelde. Zo schetst Phillipson het academische klimaat aan de opleidingen die Smith volgde, hij vat samen wat Smith las en hoe hem dat beïnvloedde, hij vertelt over de opkomst van Edinburgh als centrum van intellectueel leven en van handel. Natuurlijk komen ook de politieke en vooral de economische ontwikkelingen waar Smith mee te maken kreeg en die zijn denken vormden, aan bod.

Kortom, Phillipson tekent de ‘Schotse Verlichting’. Heel verhelderend en verduidelijkend allemaal... Maar Smith zelf komt bepaald niet de verf, hij blijft een vage schim in het verder haarscherpe schilderij. Smiths boeken lijken geschreven te zijn door een onzichtbare hand.

Goed, Phillipson kan er natuurlijk ook niets aan doen dat Smith zo’n ‘dooie’ was. In die zin is Phillipsons levensschets zeer waarheidsgetrouw en overtuigend. Maar het is vreemd. Zoals Heine constateerde over Kant, is er ‘een vreemd contrast tussen het uiterlijke leven van die man en zijn vernietigende ideeën, die een wereld ten val brachten’. Smith blijkt een eenzelvige man, die eigenlijk altijd in gedachten opgaat en ongeschikt is voor een ‘vita activa’. Dat vormt een intrigerend contrast met zijn ideeën en boeken, waarin hij nota bene een groot betoog houdt vóór een arbeidzaam leven in een gemeenschap.

Eigenlijk komt Smith in deze biografie maar op twee momenten tot leven. Opvallend genoeg bij de confrontatie met twee sterfgevallen, die van zijn vriend David Hume en van zijn moeder.

Het grote verdriet dat Smith ervoer bij haar overlijden, waaraan haar hoge leeftijd niets af deed, wordt voor de lezer bijna navoelbaar. Want hij kon daarna slechts de moed opbrengen zijn eerdere boeken te reviseren en had niet meer de kracht er een derde groot werk aan toe te voegen. In dat werk zou hij een esthetica ontvouwen: nadat hij over de materiële noden van de mens had geschreven, wilde hij nu schrijven over onze grote behoefte aan schoonheid. Hij had daarmee ook mooi de cirkel rond gemaakt, want hij was zijn carrière begonnen met een lezingencyclus over retorica. Het zijn juist deze lezingen, samen met die over jurisprudentie, die Phillipson in dit boek in het volle daglicht zet.

Menswetenschap

Zoals gezegd, is dit boek eerder een boek over de Schotse Verlichting dan een biografie van Smith. In die zin is het ook een boek dat net zoveel over Hume gaat als over Smith. Smith blijkt inderdaad de uitzondering op de regel dat er geen ‘Humeianen’ bestaan (zie vorige stuk, over een boek van Phillipson over Hume). Gelukkig blijkt Smith echter geen Hume-exegeet: Smith denkt niet na over wat Hume schreef over een bepaald onderwerp, maar over dat onderwerp zelf. Grofweg kun  je zeggen dat Smith de belangrijkste ideeën van Hume overneemt en daarmee een systeem bouwt, want Hume zelf was veel te onsystematisch (hij had dan ook geen moeder die voor hem zorgde...).

Natuurlijk is Smith ook in grote mate beïnvloed door Mandeville, maar dan op een negatieve manier: Mandevilles cynische The Fable of the Bees, Private Vices, Publick Benefits was voor Smith (en Hume) de ultieme uitdaging. Smith wil, in het spoor van Hume, laten zien dat eigenbelang en algemeen belang elkaar niet uitsluiten, maar elkaar juist aanvullen. Handel en economische voorspoed zijn wel degelijk ethisch te verantwoorden en leggen niet (zoals bijvoorbeeld Rousseau meende) de bijl aan de wortel van ware beschaving, maar zijn de bron van beschaving. Werk, arbeid is niet een ‘schande’ of vloek, maar is bij uitstek menswaardig. Als Smith het over economie heeft, heeft hij het niet over cijfers, zelfs niet over geld, maar over arbeid en handel en uiteindelijk over mensen. Economie is een menswetenschap, en dát idee had hij van Hume overgenomen.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003. Dit is het derde deel van een drieluik over Hume en zijn leerling en vriend Adam Smith.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum