Recensie: Een Osmaanse reiziger, van Frankenstein tot Lazarus

30 november 2015 , door Merlijn Olnon
| | | | | |

Als het verleden inderdaad is als een vreemd land waar men de dingen nu eenmaal anders doet, valt het dan eigenlijk wel te begrijpen? En waarom zouden we het dan nog proberen? Dit zijn vragen waarmee iedere historicus worstelt, althans iedere historicus die wil dat zijn werk zich verhoudt tot de dag van vandaag. Maar er zijn stukken geschiedenis waar dit dubbel zo sterk voor lijkt op te gaan, en die – hoewel iedereen wel ziet dat zij luid doorgalmen tot in het nu – ongrijpbaar blijven; omdat zij dood verklaard zijn en wij niet meer over de vaardigheden en het apparaat beschikken om ze als iets anders tot leven te wekken dan een stijf monster van Frankenstein. In zulke gevallen kun je maar het beste terugvallen op een goed bezorgde primaire bron, stelt merlijn olnon vast na lezing van An Ottoman Traveller.

‘This adventure happened to your humble servant. If it is bad manners to relate it, I hope to be covered with the skirt of forgiveness.
After the battle, feeling the call of nature I retired to a lonely spot, loosened my drawers and was busy relieving myself when, from a thicket just above my head, I heard a rustle and a snap. Before I could determine what this noise meant, an infidel soldier, fearing for his life, suddenly hurled himself from a low rock just above my head and landed on top of me, so that I plopped right into my own filth. I had been holding on to the rein of my horse, but the horse started and stood off at a distance. For a moment I lost my wits: there I was, topsy-turvy with that infidel, my belt and drawers swimming at my feet and my clothes all covered in shit – I almost became the shitty martyr.
Thank God, I recovered my wits and wrestled with that infidel like [a wrestling champ] until I was on top. Baring my dagger, I stabbed him several times in the neck and breast, then cut off his head. By this time I was soaked in blood as well as in shit, and I had to laugh, seeing that I had become the shitty [warrior]. I used the dagger to wipe the shit off my clothes, then began to draw my drawers together when suddenly a brave youth came panting to the rock above my head and said, “My friend, I was chasing that infidel whom you just killed through the mountains. Fearing for his life he hurled himself on top of you and you cut off his head. Now that head belongs to me!”
I was still drawing up my drawers. “Well,” I replied, “take this head,” and I showed him my little brother who was born together with me.’

Het reisverslag

Wie in bovenstaand fragment De Pelleports Bohémiens, De Sade of Von Münchhausen meent te herkennen moet ik teleurstellen. Niet alleen is het van geen van deze drie, het maakt zelfs geen deel uit van de Europese letteren. Sheherazade dan? Een goede gok, maar helaas. Nee, het fragment vindt precies tussen deze twee uitersten zijn oorsprong, en verbindt ze in zekere zin. Het komt niet uit achttiende-eeuws Europa, noch uit het middeleeuwse Midden-Oosten, maar werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw genoteerd in Hongarije, geredigeerd in Istanbul, en in definitieve monografische vorm gegoten in Caïro. De auteur? Evliya Çelebi, Turk, Perziër, Arabier, Europeaan, hoveling, geleerde, humorist, derwisj, cavalerist, kortom: beschaafd Osmaan. Maar boven alles essayist en reiziger. Het werk? De Seyahatname (Het Reisverslag), een tiendelig werk dat qua stijl en omvang geenszins onderdoet voor die andere vroegmoderne ego-monumenten, Samuel Pepys’ Diaries en Saint-Simons Mémoires, ja ze zelfs overtreft in spitsvondigheid, variëteit en geografische reikwijdte.

Sinds zijn handschriften ruim anderhalve eeuw geleden werden afgestoft door de beroemde oriëntalist Joseph von Hammer-Purgstall, geldt Evliya dan ook als een van de felste sterren aan het firmament van de Turkstalige literatuur. Op Hammer-Purgstalls eerste gedeeltelijke uitgave van het werk (dat ‘slechts’ het eerste en laatste van tien lijvige delen in druk prijsgaf) volgden dan ook talloze volledige edities, waaronder een Osmaanse (in Osmaans schrift begonnen in 1896, gelatiniseerd afgerond in 1938), een aanzienlijk aantal ‘gezuiverde’ (van Arabische en Perzische taalinvloeden ontdane), sterk gepopulariseerde en gecensureerde Turkse, en recentelijk eindelijk weer een verantwoorde Turkse hertaling van het belangrijkste manuscript (1996-2007). Naast deze totaaluitgaven verschijnen de laatste jaren met enige regelmaat zeer geleerde werken die een deel of aspect van Evliya’s werk belichten.

Toch geniet de Seyahatname nog altijd marginaal bekendheid buiten het Turkse taalgebied. Het werk wordt weliswaar geraadpleegd door Osmanisten/Turkologen, Taalwetenschappers, Antropologen, en – jazeker – de UNESCO, maar blijft grotendeels onbekend bij het grote publiek. Alles wijst er op dat het samen met het Osmaanse Rijk en haar beschaving voor dood op het slagveld van de geschiedenis werd achtergelaten.

De breuk met het Osmaanse rijk

Toen de Osmaanse dynastie in 1923 na ruim zes eeuwen heerschappij het veld moest ruimen voor de moderne virulent nationalistische seculiere republiek van Mustafa Kemal (Atatürk) waren weinigen daar nog rouwig om. De breuk die nodig werd geacht om uit de belegerde en bezette puinhopen van het Osmaanse Rijk een ‘moderne Turkse natie’ te kunnen smeden was vrijwel absoluut. In anderhalf decennium rekende de voormalige Osmaanse elite op hardhandige wijze af met de restanten van hun culturele, taalkundige, religieuze, etnische, sociaaleconomische en politieke traditie zoals die eeuwenlang had geheerst van Algiers tot Bagdad, van Zeila tot Budapest.

Het was kortom niet voor niets dat de Osmanen zichzelf beschouwden als rechtmatige erfgenamen van Mohammed, Augustus en Constantijn. Maar Europa had daar geen boodschap meer aan. Het was allang niet meer bang voor de Turkse horden en zo vlak na de Krimoorlog en de Eerste Wereldoorlog vooral opgelucht even van de Oosterse kwestie verlost te zijn. En de Turken? Teruggevallen op Anatolië kochten die niets meer voor zulke wereldomvattende aspiraties. En zo kregen zij zelf, de Balkanvolkeren en de Arabieren allemaal hun eigen gede-Osmaniseerde naties en staten (met bijpassende geschiedenissen), én zo kreeg het Westen een serie trouwe cliënten, bufferstaten en aspirant-leden.

Nadeel was wel dat de Osmaanse erfenis zelf er nogal bekaaid afkwam, en daarvoor betalen wij nog dagelijks de prijs. Wie kan tegenwoordig nog precies uitleggen hoe rechtstreeks de Palestijnse, Armeense en Koerdische kwesties, de Balkanoorlogen, de legitimiteitscrisis in het Midden-Oosten, en zelfs ons besef van een gedeelde Europese identiteit zijn terug te voeren op het Osmaanse rijk? Zelfs de meeste Turken moeten op zulke vragen het antwoord verschuldigd blijven. Zou iets breder gedragen kennis van die geschiedenis niet hebben kunnen bijdragen aan rechtvaardiger oplossingen voor al die eruit voortvloeiende crises?

De breuk met het Osmaans

Maar goed, het Osmaanse verleden is dus dood en begraven. En zoals dat gaat met dode talen en culturen; je kunt ze nog zoveel bestuderen, maar zij zullen nooit meer werkelijk tot je spreken, en laat je ze via voorwerpen toch aan het woord probeer die dan maar eens écht te verstaan. De afstand is eenvoudigweg te groot. Dat is des te meer het geval als de geschiedenis zo hardhandig met ze heeft afgerekend als met de Osmaanse. Nederlanders kunnen met een kleine inspanning vrij eenvoudig het Plakkaat van Verlatinghe ontcijferen of de tekst van Thorbeckes grondwet bestuderen. Bovendien kunnen zij de Gijsbrecht van Aemstel bezoeken of De stille kracht lezen zonder volstrekt in het duister te tasten over letter en geest van die werken. En hetzelfde geldt voor de meeste andere nationaliteiten.

Maar dit is nu precies wat het gros van de Turken nooit zal kunnen met de Osmaanse ontstaanslegende De droom van Osman, met de Osmaanse grondwet van 1876, of met de eerste grote Osmaanse roman Verboden liefde (net zo min overigens als het gros van de Arabieren of de Europeanen). De breuk (in taal en schrift, maar ook in cultureel, religieus en historisch besef) is daarvoor te absoluut geweest. Geen opgraving die daar nog iets tegen kan uitrichten.

Een zeldzaam levendig panorama

Diegenen die zich toch een voorstelling willen maken van de Osmaanse geschiedenis en beschaving kunnen zich natuurlijk wenden tot het secundaire werk van de geleerde dames en heren grafdelvers (Turkologen/Osmanisten). Maar geen andere bron slaagt er in de Osmaanse belevingswereld in al zijn breedte, diepte en eigenaardigheden in één ademtocht zo tot leven te wekken als Evliya Çelebi, zeker in de bijzonder capabele handen van Robert Dankoff. Dankoffs academische loopbaan staat al zo’n veertig jaar volledig in het teken van de Seyahatname en hij had de hand in vrijwel alle edities en series van en over Evliya die er toe doen. De kroon op zijn werk tot nu toe was An Ottoman Mentality: The World of Evliya Çelebi, een mentaliteitsgeschiedenis van het vroegmoderne Osmaanse Rijk door het prisma van de persoon Evliya en zijn werk.

De bloemlezing An Ottoman Traveller leunt sterk op deze mentaliteitsgeschiedenis, en op Dankoffs jarenlange ervaring met de reusachtige tekst, om tot een selectie te komen die een goede dwarsdoorsnede vormt van alle delen van de Seyahatname, ieder deel voorafgegaan door een verhelderende korte inleiding. De tocht voert langs Istanbul en omstreken (1630), Anatolië, de Kaukasus, Kreta en Azerbeidjaan (1640), Syrië, Palestina, Armenië en Rumelië (1648), Oost-Anatolië, Irak en Iran (1655), Rusland en de Balkan (1656), Veldtochten in Hongarije (1663-64), Oostenrijk, de Krim en de Kaukasus (1664), Griekenland, de Krim en Rumelië (1667-70), de pelgrimage naar Mekka (1671), en Egypte en de Soedan (1672).

Het boek schotelt daarmee een zeldzaam levendig panorama van het Osmaanse universum voor dat zonder veel voorkennis en desgewenst in kleine porties genuttigd kan worden. Nu is het nog wachten op de volledige Engelstalige editie die Dankoff al voorzichtig heeft aangekondigd!

Merlijn Olnon is bij Athenaeum Boekhandel verantwoordelijk voor het academische boek. Hij promoveert binnenkort aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over de betrekkingen tussen Europa en het Midden-Oosten.

Nog enkele citaten

The Flemings [Felemenkler; Vlamingen én Nederlanders] also pass as Christians, but are actually fire-worshipping Zoroastrians like the English infidels, although their scripture is the Gospel. Their Lenten fast for the Red Egg (Easter) festival is like that of the Germans, viz. they eat no oily foods but only fish eggs. Unlike the Germans, the Flemings and the Swedes eat hens’ eggs and sheeps’ liver. So their sect is contrary; and while their scripture is the Gospel, it has been translated into Flemish.
(Seyahatname deel 6: Hongarije en de Duitse campagne)

Because the climate is delightful, the lovely boys and girls of this city [Vienna] are renowned. Indeed, the men and women sit together with us Ottomans, drinking and chatting, and their husbands do not say a word but rather step outside. And this is not considered shameful. The reason is that throughout Christendom women are in charge, and they have behaved in this disreputable fashion ever since the time of Virgin Mary.
(Seyahatname deel 7: Habsburgse grensstreken, de Krim en verder)

Guild of eunuch surgeons. Ten individuals, in their homes. Their trade – God preserve us! – is to make eunuchs out of black-skinned young boys from May Burnu and Jaju, Qirmanqa and Baghanisqa, Ethiopia and Funj and Afnu. They feed the boys and give them saffron sherbet, then line up 100 or 200 in a row and cut off their penis and testicles with a razor. They stick a reed where the penis was and sprinkle a kind of dust made from vegetation in order to staunch the bleeding. Over that they put dust made from acacia leaves, then pieces of oiled black leather, and wrap everything in rags. In this way they cut off these boys’ progeny. They are ruthless Sudanese merchants, ten in number, hideous black-skinned men of ill-omen, with dark faces and lusterless eyes.
Kethüda Ibrahim Pasha once had 100 or 200 little blck Arab boys eunuched to give them as gifts. I went on purpose to watch the operation. God Preserve us! Some of the boys in their anguish thrashed about like chickens with their heads cut off and had to be tied down; some were so weakened, they took to their beds; some died within a few days.
Such are these merciless executioners and ruthless Sudanese merchants. This too is something peculiar to Cairo.
(Seyahatname deel 10: Egypte en Sudan)

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum