Recensie: Het recht in een DDR-stad

30 november 2015 , door Peter C. Kop
| | | | |

Lüritz is een stad die bestaat, maar de naam Lüritz is verzonnen. Het is eigenlijk hetzelfde als met het stadje Peyrane, dat door de studie Village in the Vaucluse van de socioloog Laurence Wylie wereldberoemd werd en uiteindelijk Rousillon, gelegen in de Vaucluse, bleek te zijn. Het kan zijn dat Lüritz een schuilnaam is voor Wismar, een havenplaatsje aan de Oostzee, gelegen in Mecklenburg Vorpommern. Hoe het ook zij, Inga Markovits, een van oorsprong Duitse hoogleraar in Austin, Texas, heeft een aantal plaatsnamen en een groot aantal namen van personen in haar studie over het Oost-Duitse recht veranderd en daardoor geanonimiseerd. Het doet niets af aan de sterke karakterschets van een rechtssamenleving die Justice in Lüritz: Experiencing Socialist Law in East Germany (Gerechtigkeit in Lüritz. Eine ostdeutsche Rechtsgeschichte (2006)) is. Door peter c. kop.

Het archief

De schrijfster vindt het vrijwel volledige archief van een Oost-Duits kantongerecht in de kelder van het gerechtsgebouw. Sowieso al begiftigd met een grote kennis van het juridisch gebeuren van en in de DDR, besluit ze de stukken naar het mogelijke door te ploegen en op basis van het materiaal een historisch getinte beschouwing te wijden aan het Oost-Duitse recht der werkelijkheid. Ze typeert het aangetroffen archief, maar ook de aanvang van het nieuwe rechtsleven in het door de Russen bezette Mecklenburg en de voornaamste spelers in deze historische en rechtssociologische studie: de rechters.

En omdat het hier een socialistisch-democratisch experiment betreft volgen eerst de rechtsgedingen die betrekking hebben op eigendom, arbeid en familie. Markovits schrijft heel gemakkelijk, welhaast parlando, en daardoor merkt de lezer pas na verloop van enige tijd dat de samenleving in haar verhaal benauwend is. En dat de groep daarin belangrijker is dan het individu en veelvuldig bij de beslissingen over het individu betrokken wordt; in de jaren vijftig en zestig meer dan in de laatste twee decennia van het bestaan van de volksrepubliek.

Niet het individu, maar de groep: eigendom, arbeid, scheidingen

Wat de eigendom betreft: grote boerenbedrijven worden ofwel gecollectiviseerd en zijn vanaf dat moment eigendom van het volk of worden opgedeeld in betrekkelijk kleine lapjes grond die nog in particuliere eigendom kunnen zijn. De mogelijke conflicten over de onteigening en de herverdeling van land worden echter buiten het bereik van de justitiële instanties gehouden; daarover beslist de politiek, zonder mogelijkheid van beroep.

Walter Ulbricht kondigt op het tweede partijcongres van juli 1952 aan dat een nieuwe, andere, namelijk een socialistische maatschappij in de DDR zal worden opgebouwd. Tot dan toe werd ook door de volksrechters diefstal van particuliere eigendom als zeer verwerpelijk beschouwd en leefde de idee van de ‘Volkseigentum’ niet erg, maar dat gaat langzaamaan veranderen.

Met name Hilde Benjamin, vanaf 1953 minister van justitie maar daarvoor lid van het Oost-Duitse Hooggerechtshof, dringt er op aan dat de ‘Volkseigentumsschutzgesetz’, de wet ter bescherming van de eigendom van het volk, met de nodige hardheid wordt gehandhaafd. Die hardheid is er op een gegeven moment: jaren dwangarbeid voor een tamelijk eenvoudige diefstal, maar wel diefstal van volkseigendom. Deze wet is overigens niet alleen gericht op bestraffing maar ook op opvoeding.

Markovits beschrijft een geval van verduistering van (vak)verenigingsgelden in 1952, waarbij een showproces gevoerd wordt op de scheepswerf waar de delinquent werkzaam is en waarbij een onwaarschijnlijk aantal toeschouwers aanwezig is. In 1965 moet een dergelijk proces — nu betrof het ‘materiaal’, gestolen van de staat — echter zorgvuldig worden geregisseerd, is er geen massale opkomst en wordt de show alleen maar opgevoerd omdat er een belangrijk man uit Berlijn op werkbezoek is.

De meeste arbeidsconflicten worden niet meer door rechters beoordeeld maar door ‘Konfliktkommissionen’ die per bedrijf werken en waarvan de leden gekozen worden door de werkers, getraind door de vakbeweging en begeleid door het openbaar ministerie. Het conflict komt alleen in uitzonderingsgevallen voor de rechter. Echtscheidingen, ten slotte, zijn bij het regime niet populair en het onmogelijke wordt gedaan om partijen bij elkaar te houden. Buren en collega’s van het werk worden gehoord en hun mening over het huwelijksconflict telt.

De asocialen, de vluchtelingen en de rechters

Ook aan het strafrecht geeft Markovits de nodige aandacht, waarbij het zwaarste accent ligt op de berechting van de ‘Assis’, de ‘Asozialen’, degenen die de maatschappelijk cohesie van het publieke domein in gevaar brengen. Zij vormen 1988 een vierde deel van alle strafgevangen in de DDR. Daarnaast is voor de argeloze Nederlandse lezer het verschijnsel van de ‘Republikflucht’, de vlucht uit de DDR naar het westen, en alles wat daarmee samenhangt, intrigerend.

De passages daarover geven een nieuw inzicht in hetgeen een overheid met strafrecht kan willen bereiken, vooral na de bouw van de Muur — dan krijgt de DDR enigszins het karakter van een gesloten inrichting. De gerichte en dodelijke schoten op mensen die de DDR willen ontvluchten hebben de westerse pers altijd gehaald als een vorm van executie ter plekke.

Minder bekend zijn de gevolgen voor familieleden van degenen die naar het westen zijn gevlucht of trachten te vluchten. De schrijfster haalt het geval aan van een rechter te Lüritz wier bij de Oost-Duitse koopvaardij werkzame zoon in de Straat van Gibraltar overboord springt in de hoop naar het Westen te kunnen zwemmen, en verdrinkt. De rechter wordt ontslagen wegens de vluchtpoging van haar zoon.

Uiteindelijk komt ook de invloed van de partij op de rechtspleging aan de orde. Die is echter niet rechtstreeks uit de vonnissen van het gerecht van ‘Lüritz’ af te leiden noch uit de vonnissen die in hoger beroep hiervan zijn gewezen. Daarom is het adequaat dat Markovits ook de rechters te Lüritz interviewt en de rechters die in hoger beroep hebben geoordeeld. Het resultaat is een fascinerende schets van het dagelijks wel en wee van het rechtsleven in een kleine Oost-Duitse stad. De pretentie van de schrijfster om, als het ware van onderop, het rechtsleven in de hele DDR te typeren, lijkt evenzeer geslaagd, voor zover ik dat kan beoordelen.

Wetenschappelijk zonder noten

Ik moest op een gegeven moment denken aan het in 1946 verschenen boek Ik verkoos de vrijheid. Het persoonlijke en politieke leven van een sovjet functionaris van Victor Kravchenko, maar heb de associatie toch maar meteen verworpen. Kravchenko had geen wetenschappelijke pretenties; hij wilde een verslag van zijn leven in de Sovjet-Unie geven. Het boek van Markovits is van een andere orde.

Justice in Lüritz is wél wetenschappelijk en zeer leesbaar: dat de pur sang rechtshistorici, rechtssociologen en politicologen toch blijven zitten met een aantal vragen, zal gedeeltelijk wel liggen aan de geheimhoudingsmanie van de gerechtelijke instanties in de DDR. De voetnoot is echter voor de modale Duitse rechtshistorische hoogleraar een volstrekt onmisbaar instrument. Markovits hanteert hem nauwelijks. Ik wist niet dat ik ze ooit zou gaan missen, maar de schrijfster geeft veel cijfers en percentages en controle daarvan is zonder noten voor de lezer vrijwel niet mogelijk. Wellicht was iets meer verantwoording toch wel nuttig geweest.

De toegankelijkheid en toegevoegde waarde blijft echter als een paal boven water staan: voor wie net Quadriga van F. Springer heeft gelezen en het gevoel heeft dat hij net te veel aan de buitenkant van Oost-Duitsland is blijven staan, is dit boek welhaast verplichte literatuur.

Een ontwikkeling zonder eind

In het slothoofdstuk van haar boek wijst Markovits op twee elkaar wederzijds bepalende ontwikkelingslijnen in de geschiedenis van de laatste decade van de DDR. Enerzijds verdwijnt het politieke geloof in het socialisme bij de rechterlijke macht, hetgeen zich uit in een zeker cynisme in de uitspraken. Anderzijds neemt het geloof in het recht toe. Men werd formalistischer en trachtte het bereik van het recht te vergroten, bijvoorbeeld door het eind 1988 aangenomen ‘Gesetz über die gerichtliche Nachprüfung von Verwaltungsakten’. Het bestuur zou tot op zekere hoogte kunnen worden gecontroleerd door een rechter.

Tot bloei heeft dit niet kunnen komen, omdat de DDR korte tijd daarna implodeert.

Peter C. Kop is rechtshistoricus, voorheen raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden, en auteur van Mens en burger. Een geschiedenis van de grondrechten.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum