Recensie: Je kijkt naar een liniaal en je hoort een piano

04 april 2011 , door Marleen Louter
| |

‘When a clock is seen from the side (in profile) it no longer tells the time.’ Die regel van Marcel Duchamp ging vooraf aan K. Schippers’ tweede bundel Een klok en profil uit 1965. Het is een helder motto: de manier waarop je naar iets kijkt, bepaalt de betekenis ervan. Of het nu een klok is, een ruimte, een mens, een gedachte of – uiteindelijk – de werkelijkheid. De poëzie van K. Schippers is voor alles poëzie tegen het gedachteloos kijken, tegen het kijken zonder registreren. En die gedachte spreekt 46 jaar na dato onveranderd uit zijn nieuwe bundel Tellen en wegen. Door marleen louter.

Van K. Schippers publiceerden we eerder voor uit De bruid van Marcel DuchampOp de foto en Voor jou.

 

‘Waarschuw, kijk uit,
hier verstijven
gedichten
algauw
tot spreekwoorden.

[…]’

De waarschuwing van K. Schippers is duidelijk: conformistische taal, het cliché, vormt een gevaar voor de poëzie. Schoonheid wordt erdoor onzichtbaar, en woorden en zinnen die de werkelijkheid zouden moeten beschrijven blijken eenvormig en voorspelbaar. De enige remedie tegen die blinde vlekken in de taal is volgens Schippers: kijken, kijken en nog eens kijken, naar ‘de scheurtjes en vouwen in het stofomslag van een boek dat zo goed als nooit wordt aangeraakt’, of naar een muis die zich beweegt ‘of hij er op sommige plekken niet mag zijn’. Kijken is niet hetzelfde als zien, alleen het tweede doet de werkelijkheid recht: ‘De vorm van je gezicht/is ook het kijken ernaar/alsof het er door m’n/blik even dubbel is.’

Meer specifiek luidt de aansporing van de dichter: waarnemen, waarnemen en nog eens waarnemen. Want de gedichten in Tellen en wegen doen een beroep op alle zintuigen. K. Schippers wijst voortdurend op het belang van het toekennen van betekenis aan ieder afzonderlijk onderdeel van die waarneming, om te voorkomen dat het leidt tot een oppervlakkig totaalbeeld van de werkelijkheid, waarbij onvermijdelijk betekenis, misschien zelfs poëzie, verloren gaat.

‘Het wegen
van een bal zegt niets
over de kleur.

je kijkt naar
een liniaal
en je hoort
een piano.

Aan het tellen
van elf
mussen ontsnapt
hun ritme.

[…]’

Een sleutelbegrip daarbij is wat hij noemt ‘de ruimte tussen jou en je bezit’. Het is een onbevooroordeeld kijken waar hij op doelt, waardoor je een ding kunt zien als los object in de ruimte, los van ieder verband. Alleen al de lichtste waarheid – die niet in het ding zelf besloten ligt, maar er van buitenaf aan wordt toegekend – kan iets onomkeerbaar verzwaren, en daarmee betekenisloos maken. Dat is hoe K. Schippers het in het openingsgedicht verwoordt: ‘Eens dacht ik dat een vel/papier meer weegt als je/er een streep op hebt gezet./Nu weet ik niet of ik je route/met de lichtste waarheid mag/verzwaren […]’ Dat motief, de ruimte tussen wat je je kunt toe-eigenen en wat niet, komt in de bundel meerdere malen terug. Zoals in een van de – zeer geslaagde – prozagedichten, waarin hij een tas observeert, die door een vrouw op een terras wordt vergeten: ‘Alles hoort bij je, je bezit het op dit ogenblik, zonder dat je er aanspraak op kan maken, zonder de zwaarte van iets mee te hoeven nemen.’

Het komt ook tot uiting in de aandacht die de dichter opeist voor het vluchtige, het niet-materiële, dat alleen onderscheiden kan worden door het te benoemen. Hij geeft er een opsomming van in de gedichten ‘wat je vandaag kunt aanraken’ en ‘wat je maar kort hoeft te onthouden’. Maar dat principe geldt ook andersom; door het te benoemen, kun je iets laten ontstaan dat in de waarneembare werkelijkheid niet bestaat. Zoals in ‘Borden’:

‘Welkom, welcome, Willkommen,
bienvenue. Wat niet en wat
wel wordt aangewezen op een

bord tussen de velden of
vlak bij een weg. Ingang park.
Beeldentuin. Kinderland.

Dat wel. Witte fietsen. Jachthuis.
Openingsuren. Bereikbaarheid.
Zelfbedieningsmagazijn. Die ook.

Geen bord wijst naar de
fladderende panden
van mijn regenjas.

[…]’

K. Schippers doet voortdurend een beroep op de zintuiglijkheid, voert een pleidooi voor opmerkzaamheid. Maar hij doet dat met de beperkte middelen van woorden op papier, en kan dan ook niet anders dan die beperking mede tot thematiek te maken. Dat levert in Tellen en wegen ook enkele mooie experimenten op met vorm en taal. Zoals een cirkel van letters, waarin – na de pagina voor je ogen volledig gedraaid te hebben – te lezen is: ‘zie je eerst de cirkel of het blad de letters of het zwart’. Een simpel idee, maar met zuivere precisie uitgewerkt.

Andere experimenten lijken, in ieder geval voor de lezer, minder geslaagd. Het woord ‘bombardement’ dat grafisch uiteenvalt in een kluwen van lettergrepen; we hebben het al vaker gezien. En ook de paginalange opsomming van strofen die enkel bestaan uit bijwoorden en voorzetsels, eindigend met: ‘uit tot na/ook als er/op zo en’, is moeilijk te doorgronden. Maar tegelijkertijd is de vastberadenheid waarmee K. Schippers de lezer dwingt om mee te kijken, mee te tellen, in een repeterend en haast bezwerend ritme, juist overtuigend. Hij wantrouwt iedere subjectieve waarneming, wil de taal tot in alle uithoeken onderzoeken om objectief te kunnen registreren.

Toch zijn de beste gedichten uit Tellen en wegen die waarin die manier van kijken niet alleen wordt gedemonstreerd, maar ook werkelijk leidt tot een nieuw inzicht. Want dat K. Schippers inmiddels een goefend observator is, daar mogen we als lezer van meeprofiteren. ‘Alles bedelt om betekenis’, schrijft hij, en die betekenis ligt vaak aan de oppervlakte. Maar je moet het wel zien. En opschrijven.

‘Een kamer
waarin je
voor het laatst
slaapt.’


Marleen Louter is neerlandica. Ze schreef recensies voor Recensieweb.nl en werkte als redacteur voor onder meer Athenaeum.nl. Nu is ze redacteur bij Uitgeverij Lemniscaat.

pro-mbooks1 : athenaeum