Het is 1 september 1939 en het leven van de jonge kleermaker Kurt zal hierna nooit meer hetzelfde zijn, dankzij de 'monsterachtige beer die de Geschiedenis is'. Vanaf vandaag moet deze Duitser namelijk meevechten voor zijn land. Het is het begin van een razendsnel verhaal dat de daaropvolgende jaren beslaat, maar het voor de Europese Literatuurprijs genomineerde De schending (La ofensa, vertaald door Bart Peperkamp) van Ricardo Menéndez Salmón is ook bijna een tractaat: over het Kwaad en het menselijk onvermogen daarmee om te gaan. Door martien versteegh.
Kurt neemt afscheid van zijn familie en zijn vriendin en trekt naar het front. Het leven van de soldaat is in eerste instantie eentonig, maar als hij zeer behendig blijkt in het besturen van een zijspan, komt hij in de gratie van Hauptmann Löwitsch. Helaas is het diezelfde Löwitsch die de uitvoerder is van zo'n gruwelijk tafereel dat Kurt zijn bewustzijn verliest. En als hij bijkomt is zijn gevoel verdwenen. Hier krijgt het verhaal een bijna essay-achtige vorm, alsof dit alles een gedachte-experiment van de schrijver is:
‘Het lichaam is verrassend kneedbaar. Er zijn lichamen die zich kwellen en lichamen die zich bevrijden; er zijn lichamen die kruipen en die zich verheffen; er zijn lichamen die verhoren en lichamen die antwoorden. Maar kan een lichaam de realiteit van zich afzetten? Kan een lichaam, geconfronteerd met de agressie van de wereld, met de lelijkheid van de wereld, met de verschrikking van de wereld, zich onttrekken aan zijn functies, weigeren nog langer lichaam te zijn, zijn rede opschorten opgeven te zijn wat het is; dat wil zeggen, opgeven een machine met gevoel te zijn? Kan een lichaam zeggen: “Genoeg! Ik wil niet meer verder, dit is te veel voor mij”? Kan een lichaam zichzelf vergeten?’
In het leger is geen plek meer voor hem. Maar de artsen vinden hem een buitengewoon interessant geval. Het lijkt erop dat Kurt zijn dagen zal moeten slijten in een verzorgingstehuis. Tot Ermelinde op het toneel verschijnt. ‘Van Ermelinde kon hetzelfde gezegd worden als van de tijd waarin zij leefde: zij had aanleg voor pijn.’ Dat kan niet anders dan een interessante combinatie met Kurt zijn. De liefde lijkt hen allebei een tweede kans te geven. Maar net als de ontmoeting met Löwitsch leidt ook dit contact indirect uiteindelijk weer tot een catastrofe.
Met eindeloos aan elkaar gebreide zinnen trekt Menéndez de lezer het gruwelijke verhaal in en sleept hem in hoog tempo de jaren door. Slechts af en toe staat hij stil voor wat filosofische overpeinzingen. Er ontspint zich een intrigerend verhaal dat leest als een trein, als een niet te stoppen trein. Je kunt het Kwaad niet ontwijken. Er is geen ontkomen aan. Geen wonder dat het boek allerlei prijzen heeft gewonnen en in meerdere talen is vertaald.
Toch is de bedoeling van Menéndez niet geheel en al duidelijk. Hij zegt dat het lichaam van de mens een leven leidt dat min of meer onafhankelijk is van de geest die erin huist. Maar ook, zegt hij, is dat lichaam de grens met de werkelijkheid: ‘Want de mens voelt en kent de wereld met name door middel van zijn lichaam.’ Maar Kurt is dat gevoel kwijtgeraakt en mist dus feitelijk de grens met de werkelijkheid. Daarmee wordt gesuggereerd dat hij geen emoties meer kan voelen of - zoals de achterflap beweert - dat hij niet meer in staat is tot zintuigelijke waarneming. Maar niets is minder waar. Hij voelt geen pijn meer, maar is wel in staat om verliefd te worden. En als hij piano speelt, voelen zijn vingertoppen de toetsen niet, maar ziet, ruikt en proeft zijn lichaam de muziek. Het is dus vooral een lichamelijke gevoelloosheid.
De vraag is dan waarom die lichamelijke gevoelloosheid hem in een depressie zou doen storten en het contact met de werkelijkheid zou doen verliezen. Zou iemand zonder lichamelijke pijn, zich niet eerder onverwoestbaar en enorm sterk voelen? Hij zou vermoedelijk niet lang leven, omdat hij de grenzen van zijn kunnen niet meer kent. Menéndez lijkt van iets anders uit te gaan. Voor hem is het lichaam een instrument dat Kurt besluit in de steek te laten als het Kwaad te groot wordt. Dat dat zich juist uit in de gevoelloosheid van het lichaam is niet geheel overtuigend. Toch, of misschien wel juist daarom, is De schending een boek dat - hoewel je het in een middag uit hebt - nog dagenlang bij je blijft.
Martien Versteegh studeerde Romaanse Talen en Culturen en is de drijvende kracht achter Donkigotte, dat beeld verwoordt en woord verbeeldt.