Recensie: Ongemak en plaatsvervangende schaamte

12 september 2011 , door Carmen Meuffels
| | | |

‘Beste Arnon, ik zou graag even direct contact met je willen over de brieven uit 1992-1993. Als het niet lukt op korte termijn, wil je me dat dan laten weten.’ Dat schreef Esther Krop, de vrouw die recentelijk uitgeverij Alauda Publications heeft opgericht, aan Grunberg. Het verzoek dat volgde was zeer begrijpelijk: wie een eigen uitgeverij wil beginnen en beschikt over een tiental brieven geschreven door Nederlands grootste levende auteur, doet er markttechnisch verstandig aan die te publiceren. Het materiaal was er – nu alleen nog toestemming van Grunberg zelf. ‘Ik houd van directheid,’ schrijft hij in het voorwoord zijn reactie op Esthers briefje, ‘maar na een stilte van ruim vijftien jaar was dit toch wel erg summier. Vooral de woorden “op korte termijn” gaven mij het gevoel dat een werknemer werd opgeroepen door zijn baas.’

Weemoed en bitterheid

Uiteindelijk gaat Grunberg, na weemoedig herinneringen opgehaald te hebben aan het mislukte project dat zijn eigen uitgeverij (Kasimir Uitgeverij) was, akkoord met de brieveneditie. In het voorwoord – het enige stuk dat Grunberg schreef met als doel publicatie – beschrijft hij het groeiende ongemak dat hij voelde bij het nalezen van zijn brieven:

‘In verscheidene films ben ik de scène tegengekomen waarin een kind zijn ouders ziet vrijen. Het lezen van mijn eigen correspondentie van negentien jaar geleden deed mij vreemd genoeg daaraan denken: ik zag iets wat niet voor mijn ogen bestemd was en wat ik eigenlijk een beetje smerig vond.’

Grunbergs gevoel van schaamte is, behalve begrijpelijk, ook terecht. De eerste paar brieven aan Esther, die toentertijd een achttienjarige studente aan de kunstacademie was, zijn vriendelijk, lovend, en soms zelfs een beetje flirterig: ‘Ik heb een heel plezierige middag met je doorgebracht, ik vind je een bijzonder meisje, Esther.’

Die prijzende toon is in de latere brieven geheel verdwenen. De ruzie tussen Esther en Arnon, die wij helaas slechts vanuit één perspectief te zien krijgen, loopt hoog op: Grunberg verwijt de studente onder meer geen eigen stijl te hebben, ‘stupide ideeën te verpakken als diepzinnigheden’ en verwend, overgevoelig en verschrikkelijk lijdzaam te zijn.

Esthers geloof in zuivere kunst heeft Grunberg zelf al lang ontmaskerd als illusie, en vooral in zijn latere brieven komt hij naar voren als een verbitterde jongeman die graag wil laten zien dat hij boven elke vorm van (in zijn ogen naïeve) hoop en geloof staat:

‘Jij gelooft nog in schrijven, jij gelooft er nog in met een onvoorwaardelijkheid en een puurheid […] die ik al lang niet meer bezit, zo ik die al ooit in me gehad heb. Ik schrijf niet omdat ik mij wil wijden aan de kunst. Ik schrijf omdat mijn plaats tussen de mensen een onvruchtbare plaats is.’

Onvrede en ongemak

Grunberg geeft de ontwaarding van de literatuur een nieuwe dimensie: hij schrijft uit onvrede en zou liever, als hij die keus had gehad, helemaal niet schrijven. Dergelijke boute beweringen, waar de brieveneditie vol van staat, zijn op het moment dat Grunberg ze schreef al niet geloofwaardig. Een auteur die meermalen openlijk en met een hoop ophef te kennen geeft liever niet te schrijven, wordt een karikatuur van zichzelf. Helemaal omdat hij ondertussen werkt aan zijn eerste roman, Blauwe maandagen, en omdat hij later zal uitgroeien tot een schrijfmachine die publiceert met de snelheid van het licht.

Retrospectief is het lezen van Brieven aan Esther daarom een activiteit die groeiend ongemak met zich meebrengt: we voelen plaatsvervangende schaamte voor Grunberg wanneer hij voor de zoveelste keer een misplaatste arrogante houding aanneemt, en ook de ironie die zijn werk kenmerkt wordt minder grappig wanneer ze telkens gebruikt wordt om zijn eigen superioriteit te benadrukken:

‘Ik ben gezegend met een behoorlijk grote portie talent en genialiteit, maar niet alleen dat, ook nog met een aanzienlijke hoeveelheid goedheid. Want ik ben bereid de wereld te laten delen in mijn talent. Ik ben zelfs bereid mijn literaire journaal te onderbreken en jou zo af en toe te trakteren op een van mijn bijzondere en doorleefde brieven. Pareltjes voor de zwijnen studente.’

De zwijnen zijn niet de enige voor wie deze brieven parels zijn: verwoede Grunbergverzamelaars zullen hun geluk ook niet op kunnen bij Brieven aan Esther, dat niet alleen als papieren publicatie, maar ook als facsimile-editie en als e-book te verkrijgen is. Grunbergfans die de auteur echter bewonderen om zijn schrijfstijl en zijn talent om ironisch te zijn zonder daarmee meteen onsympathiek te worden, doen er wijzer aan iets van hem aan te schaffen dat hij wél als autonoom kunstwerk bedoelde. Ik sluit niet uit dat het lezen daarvan ook groeiend ongemak met zich mee zal brengen – maar in elk geval zal er van pijnlijke plaatsvervangende schaamte voor zijn persoon dan geen sprake zijn.

Want Brieven aan Esther lezen, dat is een beetje alsof je je ouders ziet vrijen. Dat is voor niemand aangenaam.

Carmen Meuffels heeft een Master Literatuur en Cultuurkritiek aan de Universiteit Utrecht afgerond en volgt nu een opleiding tot docent Nederlands als tweede taal. Deze recensie is ook verschenen op Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum