Recensie: Van droogstoppels en bohemièns

30 november 2015 , door Bart van den Bosch
| | | | | |

Dat de humaniora weer in de belangstelling staan bewees Rens Bods De vergeten wetenschappen. De Belgische cultuur-historicus Jo Tollebeek vergroot nu een klein en bijna vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van de vaderlandse geesteswetenschappen uit. Hij schetst een interessant en tegelijkertijd amusant beeld hoe de filosofische kwestie over het wetenschappelijk gehalte van de menswetenschappen de gemoederen in het laatste kwart van de negentiende eeuw bezighield. Tollebeeks insteek is op het eerste gezicht een anekdotische; de personages van de literatuurhistoricus Jan te Winkel en de literatuurcriticus Willem Bijvanck worden tegenover elkaar gezet als exponenten van de 'objectieve', aan de succesvolle natuurwetenschappen ontleende onderzoeksmethode enerzijds, en de gepassioneerde, esthetische benadering van de literatuur. In de strijd over de vraag welke aanpak het onderzoeksobject het meest recht deed en daarmee het diepst tot het wezen van poëzie en proza zou kunnen doordringen werden harde noten gekraakt. En werd er niet zelden met modder gegooid. Door bart van den bosch.

Droogstoppel en Sjaalman

Jan te Winkel staat model voor de studeerkamergeleerde die er naar streeft zijn onderzoeksobject, in dit geval de Nederlandse letterkunde, wetenschappelijk verantwoord te ontsluiten. In navolging van met name de biologie probeert hij dit door het maken van uitputtende classificaties, het in kaart brengen van de meest obscure schrijvers en dichters en het angstvallig vermijden van elke zweem van subjectiviteit. Het zal geen verbazing wekken dat een kwalitatief oordeel over de literaire merites van de bestudeerde geschriften een absolute doodzonde was en volstrekt uit den boze was. Het temperament van de obsessieve lijstjesmaker, academische droogstoppel en onvermoeibaar werkpaard Te Winkel sloot naadloos aan bij wat binnen universitaire kringen als bewonderenswaardig werd beschouwd. Hoewel Te Winkels saaiheid zelfs in kringen van letterkundigen spreekwoordelijk was, gold hij onder gelijkgestemde academici als een man van karakter; uit het juiste hout gesneden om wetenschap zoals het hoorde te bedrijven.

Diametraal hier tegenover posteert Tollebeek Willem Bijvanck. Bijvanck is juist op zoek naar het wezenlijke in de literatuur, iets dat per definitie onbereikbaar blijft voor de natuurwetenschappelijke methode toegepast op de kunstbeschouwing. Bijvanck distantieert zich van het academische milieu en schrijft geen vuistdikke naslagwerken, dichtgetimmerd met voetnoten en bibliografieën, zoals Te Winkel. De esteet Bijvanck schrijft kritische essays, juist doorspekt met kwalitatieve oordelen, hij duikt zelfs geruime tijd onder in het avantgardistische literaire milieu van de Parijse bohémiens.

Hij gruwt van Te Winkels ideeën en wordt daarin gesteund door de schrijvers en dichters van de beweging van de Tachtigers. Het idee dat academici als Te Winkel zich überhaupt met kunstbeschouwing bezighielden was voor hen onverteerbaar. In hun ogen classificeerden en kwantificeerden dit soort lieden de kunsten stuk en waren zij ervan overtuigd dat de wetenschappelijke methode toegepast op de kunstbeschouwing sowieso een gedoemde onderneming was. Beide kampen achtten zichzelf hoeder van de waarheid en beschuldigde de ander van dilettantisme en erger.

Nationale identiteit en het wetenschappelijk fundament

Wat Mannen van karakter zijn meerwaarde geeft bovenop de vermakelijke en met anekdotes doorspekte controverse tussen Te Winkel en Bijvanck, is Tollebeeks beschrijving van het academische en het artistieke milieu in een formatieve periode van zowel de wetenschap als het Nederlands nationaal bewustzijn. In het laatste kwart van de negentiende eeuw nam het aantal leerstoelen in de menswetenschappen snel toe. Er bestond een sterke behoefte de nationale identiteit van een wetenschappelijk fundament te voorzien.

De controverse tussen Bijvanck en Te Winkel is er dus niet alleen een tussen mannen van karakter met tegengestelde temperamenten of verschillende ideeën over wat de wetenschappelijke methode nou precies uitmaakt. Het conflict speelt zich af tegen de achtergrond van een politiek klimaat waarin de maatschappelijke en culturele rol van de geesteswetenschappen onomstreden was. Deze cultureel-politieke behoefte naar nationale organisaties, zowel academische als ambtelijke, leidde tot steeds verdere institutionalisering van archieven, bibliotheken, universiteiten, faculteiten en vakgroepen.

Uit deze institutionalisering volgde de onvermijdelijk disciplinering; carrières krijgen een kans als men zich voegt naar de formele regels en informele gedragscodes van de leidinggevende. Te Winkels professoraat is hier een voorbeeld van. Ook de romantische bohemièn Bijvanck wordt met zijn benoeming in 1895 tot bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek ingekapseld in de vormgeving van de vaderlandse identiteit. Als in de jaren twintig zowel Te Winkel als Bijvanck hun carrières beëindigen, zijn zowel de universiteiten als de KB zodanig geprofessionaliseerd dat beide mannen nauwelijks een erfenis nalaten.

Mannen van karakter geeft een mooi beeld van de glorietijd van de menswetenschappen in Nederland. Er werd niet getwijfeld aan het nut ervan, er was geld en ondanks diepgaande verschillen over de te volgen methodologie, was er geen gebrek aan zelfvertrouwen. Het is verleidelijk op die vaststelling een vraag te laten volgen: en nu?

Bart van den Bosch is historicus en wetenschapsfilosoof.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum