Recensie: Verdwaalwijken in kaart gebracht

30 november 2015 , door Lodewijk Brunt
| | | |

Ruim een kwart van het woningbestand in Nederland dateert uit de periode tussen 1970 en 1985; in het jaar 1973 alleen al kwamen er 150.000 nieuwe woningen gereed. Gouden tijden voor architecten, projectontwikkelaars, stedenbouwkundigen, aannemers, en de bouwnijverheid in het algemeen. Het tijdperk van de naoorlogse wederopbouw had in de jaren zestig zijn hoogtepunt gehad met zijn eindeloze stadsuitbreidingen (soms liefkozend aangeduid als ‘tuinsteden’), de typerende stroken hoogbouw per strekkende kilometer en brede, kale straten die bestemd waren voor de auto. Een heilige koe die onderhevig leek te zijn aan een wonderbaarlijk proces van zelfvermenigvuldiging: tussen 1960 en 1970 groeide het aantal personenauto’s van ruim een half miljoen naar meer dan drie miljoen. Wie in zulke wederopbouwbuurten woonde, leed op z’n minst aan ernstige vormen van flatneurose. Het nieuwe bouwen moest ‘menselijker’ worden. In het door de planologen Martijn Ubink en Thijs van der Steeg samengestelde Bloemkoolwijken  wordt deze ontwikkeling op de voet gevolgd, degelijk en systematisch, maar helaas wat weinig sprankelend. Door lodewijk brunt.

Het symbool van volkshuisvesting

Al in de jaren vijftig werd geroepen om de terugkeer van de straat. Stedenbouwkundige Niek de Boer, in dienst bij de gemeente Emmen, droomde van vroeger, toen kinderen nog ongehinderd op straat konden spelen. ‘Om de groentekar vormde zich een huisvrouwensociëteit’. De Boer ontwierp het ‘woonerf’, dat de komende decennia hét symbool van de Nederlandse volkshuisvesting zou worden. Het woonerf was bedoeld als ‘ontmoetingsruimte’ en hieromheen werden de woningen gegroepeerd. In allerlei patronen - al naar gelang de tijdgeest en de opvattingen van de architect.

Nieuwbouwwijken waren met speciale verbindingswegen aan elkaar gekoppeld, maar naarmate je dieper in de wijk doordrong, werden de straten steeds smaller tot je uitkwam bij het woonerf van je bestemming. Een beetje wat je ziet als je een bloemkool doormidden snijdt - een ‘stam’ met daaraan allemaal roosjes. Bloemkoolwijken.

Complexiteit en kleinschaligheid. Deze tekening werd door Niek de Boer gemaakt, en voor het eerst in Baksteen gepubliceerd in 1972. Daarna werd de tekening veelvuldig overgenomen in andere publicaties. Uit: Bloemkoolwijken.
Complexiteit en kleinschaligheid. Deze tekening werd door Niek de Boer gemaakt, en voor het eerst in Baksteen gepubliceerd in 1972. Daarna werd de tekening veelvuldig overgenomen in andere publicaties. (Uit besproken boek.)

De buurtschappen Angelslo, Bargeres en Emmerhout in Emmen zijn klassieke voorbeelden. Ze liggen aan verbindingsstraten die zich binnen de buurten steeds verder vertakken tot kronkelige, doodlopende weggetjes. Buurten zonder straatnamen, waar je binnen een paar minuten de weg kwijt bent en alleen dankzij de bordjes ‘UIT’ weer boven water komt. Verdwaalwijken. Gebaseerd op de wijkgedachte: mensen zouden hun belangrijkste sociale contacten vinden in de buurt waar ze wonen - een opvatting die onder stedenbouwkundigen en architecten nog steeds opgeld doet.

Het woonwijkgevoel

De schrijvers van Bloemkoolwijken, van wie Ubink schijnbaar het meeste werk heeft gedaan, laten zien dat het door de flexibiliteit van de bouwsector mogelijk was om de nieuwbouwwijken enige afwisseling te geven - je hoefde je als aannemer vanwege de kosten niet meer tot het standaardontwerp van één architect te beperken, maar kon variëren en combineren. Toch zijn de bloemkoolwijken bij uitstek de vestigingsplekken geweest van jonge gezinnen met kinderen, vaak starters op de woningmarkt.

De auteur van het voorwoord, de architectuurhistoricus Bernard Colenbrander, wijst op iets als een gemeenschappelijke leefstijl in zulke wijken: ‘Het woonerf fungeerde als de informele schakel tussen de aangesloten woningen en definieerde het gebied waar men elkaar kon ontmoeten.’ Hij vervolgt:

‘Met een beetje geluk en zelfwerkzaamheid was er in het interieur de zitkuil om de gezellige omgang nog verder op te drijven. Schrootjesplafonds en open haarden gingen ook deel uitmaken van het populaire repertoire. In een omgeving met dergelijke attributen was het voor de bewoners gemakkelijk om zich thuis te voelen.’

De fysieke kenmerken en de onvermijdelijke conclusie

Hoe mensen zich ‘gevoeld’ hebben moeten we overigens raden, want veel onderzoek op dit gebied is niet voorhanden, of in ieder geval niet bijeengebracht door de schrijvers. Wat ze wel hebben gedaan, is een soort atlas samenstellen van met name de fysieke kenmerken van bloemkoolwijken - woningvoorraad, ruimtelijke structuur, groen, water, openbare ruimte, woningblok, woningtype en dergelijke. Nuttig werk en onmisbaar voor de geïnteresseerden, zou je zeggen, maar misschien wat te droog voor een groot publiek - ondanks de boeiende illustraties en de schitterende foto’s van Raimond Wouda.

De voornaamste bevinding ligt voor de hand, maar moet uiteraard duidelijk worden vastgelegd. De bewoners van het eerste uur zijn inmiddels gepensioneerd en hun kinderen hebben de wijk verlaten. Langzaam maar zeker zijn de bloemkoolwijken in verval geraakt, hier wat eerder en drastischer dan daar. Wie het kan betalen is opgeschoven naar een Vinexwijk, waar grotere en gevarieerdere huizen aanwezig zijn en meer plaats is voor de auto. De lege plekken worden ingenomen door huurders of noodkopers die weinig op hebben met de buurt, soms door opwaarts mobiele allochtonen. De bloemkoolwijken zijn, in de woorden van de auteurs, meer ‘stedelijk geworden’. Ze bedoelen daarmee: heterogener van samenstelling, de oude omgangsvormen voldoen niet meer. O ironie, de bloemkoolwijken worden inmiddels geteisterd door het soort grotestadsproblematiek dat je aan het woonerf nou juist dacht achter je te hebben gelaten.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum