Recensie: De hel van het schrijverschap en de literatuur en de maatschappij

30 november 2015 , door Bouke Vlierhuis
| | | | |

Het geluk van de kunst, het nieuwe boek van Marc Reugebrink, is een driedelig essay, onder het kopje ‘Dagwerk’ aangevuld met een tiental blog- en tijdschriftstukken. In de drie delen buigt Reugebrink zich achtereenvolgens over wat het in de huidige tijd betekent om schrijver te zijn, hoe het staat met het literair gehalte van de literatuur en over de toestand van de maatschappij in het algemeen. Het komt, kort samengevat, hier op neer: het is een hel om tegenwoordig schrijver te zijn, met de literatuur is het abominabel gesteld en de maatschappij gaat naar de gallemiezen. En het komt allemaal door het neoliberalisme, het marktdenken en het teloor gaan van de linkse idealen. Door bouke vlierhuis.

Farce zonder einde?

‘Laat ik vrolijk beginnen,’ is de eerste zin van het essay. Dan vertelt Reugebrink het verhaal van de onverwachte bekroning met de Gouden Uil van zijn roman Het grote uitstel en hoe hij om ‘geen spelbreker’ te zijn naar de uitreiking ging. Wat hij voor het gemak natuurlijk even vergeet is dat hij zijn roman niet voor de bureaula heeft geschreven, maar om het, strevend naar geld en erkenning, in een zo groot mogelijke oplage uit te laten geven door een grote uitgever, die het boek vervolgens met zijn medeweten en goedkeuring heeft ingestuurd voor een lange lijst literaire prijzen, in de hoop op nominaties en bekroningen die de verkoop zullen opstuwen. Het feit dat Reugebrink daar dus zit, bij die prijsuitreiking, uit vrije wil, ontneemt hem grotendeels het recht om zich ironisch te verheugen in het feit dat de avond ‘een farce zonder einde’ is.

‘Meespelen met het spel […] is eenvoudig als je zeker meent te weten dat je geen kans maakt,’ schrijft hij. Veel hypocrieter kan het niet. Die ironische en zwartgallige ‘het wordt toch niks’-houding werkt misschien voor een jonge dichter die zich in kraakpanden tussen de punkers ophoudt, maar niet voor een gevestigd auteur die al decennia het spelletje netjes meespeelt.

Door consumentisme verpeste leeghoofdden

Natuurlijk, Reugebrink heeft waarschijnlijk gelijk als hij beweert dat we nu in een meer literatuurvijandig, meer market-driven klimaat leven dan dertig jaar geleden, maar dat klimaat heeft wel een slag schrijvers gekweekt dat, bij ontstentenis van een mer à boire aan subsidieregelingen en eindeloos durende studiefinanciering, verantwoordelijkheid neemt voor de eigen carrière en, naast het artistieke werk, ook bedreven is in netwerken en zelfpromotie.

Bovendien, juist nadat de geldkraan naar de literaire tijdschriften grotendeels werd dichtgedraaid schoten de nieuwe tijdschriften en literaire sites als paddenstoelen uit de grond. Denk bijvoorbeeld aan Terras, Das Magazin, Kutgitaar, Hanta en SampleKanon om er maar een paar te noemen. Allemaal gestart door jonge mensen die volgens Reugebrink door ‘consumentisme’ verpeste leeghoofden zijn die zich uitsluitend bezig houden met het sparen voor een nieuwe iPhone. Maar nee, ze investeren hun tijd, energie en geld in het maken en publiceren van literatuur, zonder veel hoop ooit subsidie te ontvangen of er anderszins iets aan te verdienen. En ze worden nog gelezen ook.

Stijl, rouw, Pavese

Reugebrink heeft – in de lange essays, het ‘dagwerk’ is veel vlotter geschreven – veel woorden nodig om tot de kern te komen en af en toe komt er een nogal houterige formulering langs. Een madeleine is een ‘door mij niet erg smakelijk bevonden versnapering’ en een hoofdstuk begint met de volgende zin: ‘De eerste keer dat ik serieus met de botsing tussen persoonlijk leed en de neerslag daarvan in een als literair bedoelde tekst geconfronteerd werd, was na lezing van een boekje van G.L. Durlacher (1928-1996), Niet verstaan (1995).’

Maar wat op die zin volgt is een interessante analyse van de verhouding realiteit-literatuur. Reugebrink begint met het genoemde boekje (een waardeloos geschreven stukje kampliteratuur) en behandelt dan, naast Kouwenaar, Faverey, Thomése en Van der Heijdens Tonio, de dood van zijn eigen vader en de poëzie die hij daar over maakte. Ook het stuk over het schrijverschap van Pavese dat erop volgt is interessant, maar het chagrijn is nooit ver weg.

Zwartgallige tunnelvisie

Het lijkt erop dat Reugebrink lijdt aan hetzelfde syndroom als Menno Wigman, getuige de stukken in diens essaybundel Red ons van de dichters. Beide schrijvers voelen een diepe hartstocht voor de literatuur en gaan er (daarom?) vanuit dat het feit dat die literatuur door de entertainmentindustrie gemarginaliseerd, door de markteconomie geminacht en door het grote publiek genegeerd wordt. Dat berust op een noodlottig misverstand, dat de ‘natuurlijke’, juiste gang van zaken anders is en dat het bovendien vroeger (wanneer dan?) beter was.

Reugebrinks zwartgallige visie is bovendien een tunnelvisie. Hij extrapoleert de verplatting en vercommercialisering van de grote uitgevers, de ketenboekhandels en het prijzencircuit onterecht naar de hele literaire wereld (waarbinnen hij nochtans een comfortabel bestaantje voor zichzelf heeft opgebouwd). Hij is, kortom, een oude zeikerd geworden die weliswaar iedere ochtend tegen de krant zit te schelden, maar vergeet om af en toe een praatje te maken met zijn buurjongens en -meisjes.

Bouke Vlierhuis is schrijver, dichter, recensent, columnist.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum