Recensie: De patriottentijd in Heusden tot in detail

30 november 2015 , door Bram Mellink
| | |

Het is een belangrijk moment in Joost Rosendaals Tot nut van Nederland: op 6 januari 1787 werd voor het stadhuis van het Brabantse vestingstadje Heusden schoon schip gemaakt. Ten overstaan van de verzamelde menigte, die de dag tevoren was opgetrommeld, deed de plaatselijke chirurgijn en schepen Govert de Kock aan gemeentepolitiek. Hij stelde voor om Adam Rauws, Jan Lodewijk Nolet en Abraham van Baak van de kandidatenlijst voor het gemeentebestuur te schrappen. Nieuwe namen werden voorgesteld. Driemaal riepen De Kocks dorpsgenoten ‘ja’, om instemming met het voorstel te betuigen. Door Bram Mellink.

Nadat de lijst van nieuwe schepenen van Heusden aldus tot stand was gekomen, scandeerde de menigte driemaal ‘hoezee’. Opgetogen konden de Heusdenaren naar huis. Voor het eerst in de geschiedenis van hun stad hadden zij hun eigen bestuur gekozen.

Een sleutelmoment in de patriottentijd

Het ongebruikelijke tafereel dat zich voor het stadhuis in Heusden had afgespeeld, zou de geschiedenis in gaan als de 6 januarirevolutie en zette de stad Heusden in de daaropvolgende maanden op de kaart. De plaatselijke onrust vormde een sleutelmoment in de patriottentijd, de gepolariseerde stammenstrijd tussen patriotten en organisten die grote delen van de Republiek in het laatste kwart van de achttiende eeuw in de ban hield.

In Tot nut van Nederland. Polarisatie en revolutie in een grensgebied, 1783-1787  beschrijft Joost Rosendaal, historicus uit Nijmegen en auteur van onder andere De Nederlandse Revolutie, het roerige verloop van de late achttiende eeuw in de Langstraat en het Land van Heusden en Altena, waar radicale patriotten via politieke bijeenkomsten, oproeren, tijdschriften en pamfletten in verzet kwamen tegen de corruptie in het lokaal bestuur en weerstand boden tegen het bewind van de impopulaire stadhouder Willem V.

De politieke polarisatie die het ogenschijnlijk rustige Brabantse gebied in de late achttiende eeuw teisterde, begon rond 1783. In dat jaar richtten burgers uit Heusden een zogenaamd exercitiegenootschap op, bedoeld om burgers te oefenen in het hanteren van wapens. Dit initiatief tot burgerbewapening, een provocatie in de richting van de stadhouder, gaf aanleiding tot snel oplopende spanningen in de regio, die binnen enkele jaren leidden tot ‘een openlijke burgeroorlog’.

Vernielingen en plunderingen, plaatselijke revoluties en machtsgrepen volgden, terwijl de strijd van de patriotten zich over de Republiek verspreidde. In 1787 riep Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van stadhouder Willem V, de hulp van haar broer Frederik Willem II, koning van Pruisen in. Met het Pruisische leger trok hij in september 1787 de Republiek in, om het stadhouderlijk bewind te herstellen. Zo werd de strijd tussen patriotten en orangisten in het voordeel van de laatsten beslecht.

Grondig en gedetailleerd

Rosendaal schetst deze gespannen periode uit de Nederlandse geschiedenis met een sterke nadruk op de alledaagse politieke strijd. Hij weet de voordelen van lokale geschiedschrijving goed te benutten. Op gedetailleerde en beeldende wijze laat Rosendaal zien hoe principiële politieke strijd verweven raakte met alledaagse dorpsconflicten: getouwtrek rondom de aanleg van een regenput bij de pastorie in het plaatsje Besoyen mondt uit in een hoog oplopend politiek conflict over het beheer van de dorpsfinanciën. Een dorpsbewoner die door een achterlijke jongen van een stuk koek wordt beroofd, en het kereltje vervolgens enkele klappen geeft, wordt inzet van een anti-organistisch offensief. Een zekere Johanna van Campen, die in 1786 het Land van Heusden en Altena rondtrekt met orangistische liederen, komt in ernstige moeilijkheden. Kleine dorpstwisten en grote politieke vraagstukken lopen steevast door elkaar en leveren een veenbrand op, die in 1787 plotseling uitslaat.

De grondigheid waarmee Rosendaal zijn onderzoek heeft verricht is bewonderenswaardig, niet alleen vanwege zijn gedegen aanpak, maar ook vanwege het beeldende portret van de opstandige regio dat hierdoor ontstaat. Gebeurtenissen voltrekken zich bij Rosendaal nooit vanzelf. Bij vrijwel elke politieke ontwikkeling noemt hij namen en rugnummers, en als dat niet lukt doet hij op zijn minst een goed geïnformeerde gooi naar de mogelijke betrokkenen. Zo krijgt de lezer niet alleen een precies beeld van het verloop van de gepolariseerde strijd in Heusden en omgeving, maar leert hij en passant ook de vooraanstaande bewoners uit de verschillende stadjes en dorpjes kennen.

Hoofd- en bijrolspelers, mét beroepen en ambten

In deze gedetailleerdheid schuilt tegelijkertijd ook Rosendaals beperking: door zijn nauwgezetheid en precisie passeren zoveel namen de revue, dat de rode draad van het verhaal vaak ver te zoeken is. Hoewel Rosendaal in zijn eerste hoofdstukken de hoofdrolspelers van zijn verhaal uitvoerig uit de doeken poogt te doen, noemt hij zoveel betrokkenen met naam en toenaam, dat het onderscheid tussen hoofd- en bijrolspelers snel naar de achtergrond verdwijnt. Wie daarbij bedenkt dat deze bewoners bovendien verspreid zijn over 47 verschillende plaatsjes, hoeft het zichzelf niet kwalijk te nemen als hij het spoor soms ernstig bijster raakt.

Het gebrek aan overzichtelijkheid houdt niet alleen verband met Rosendaals aandacht voor details. In algemene zin heeft Rosendaal, die promoveerde op de achttiende eeuw en het tijdsgewricht dus goed kent, de neiging om de voorkennis van zijn lezers te optimistisch in te schatten. Achttiende-eeuwse begrippen schuwt hij niet, vooral als het om de aanduiding van beroepen en ambten gaat. Dat is geen probleem, als deze functies worden uitgelegd. De vereiste tekst en uitleg ontbreekt echter te vaak, waardoor je met archaïsch jargon blijft zitten.

Soms ontbreekt bovendien de informatie die nodig is voor goed begrip. Zo beschrijft Rosendaal in zijn derde hoofdstuk dat in het patriottistische tijdschrift De Politieke Kruyer in september 1785 ‘een meer concrete beschuldiging van corruptie verscheen’. Vervolgens voegt hij daaraan toe dat de aangekaarte misstand ‘echter minder schokkend [was] dan de aankondiging ervan deed vermoeden’, aangezien ‘de schout van Waspik […] tevens belastingontvanger’ was. De misstand die in De Politieke Kruyer werd aangekaart, wordt echter nergens uit de doeken gedaan. Hierdoor zit er weinig anders op dan naar de originele bron te grijpen, om Rosendaals interpretaties te kunnen bevatten.

Een gezicht aan de politieke cultuur

Wie in Tot nut van Nederland een bondig overzicht zoekt van het verloop van de patriottentijd in Nederland, komt vermoedelijk bedrogen uit. De aandacht die Rosendaal weet op te brengen voor kleine details, zorgt ervoor dat de rode draad vaak uit beeld verdwijnt. In die onoverzichtelijkheid schuilt tegelijkertijd de kracht van het boek. Door plaatselijke, ogenschijnlijk onbeduidende conflictjes uit de jaren 1780 nauwgezet te bestuderen en deze te verbinden met de grote politieke vraagstukken uit die tijd, weet Rosendaal de politieke cultuur van de patriottentijd een gezicht te geven. Dat is zeker winst.

Bram Mellink is promovendus Nederlandse Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam.

pro-mbooks1 : athenaeum