Recensie: Depressie en transcendentie, hemel en bagger, cynisme en liefde

30 november 2015 , door Bouke Vlierhuis
| | | |

Het leven is niet makkelijk, dat is een feit. Voor een dichter is het nog erger, omdat hij zich een vak heeft gekozen dat, op enkele schaarse en vluchtige momenten van glorie na, één grote worsteling is.
Die worsteling zien we in het werk van Menno Wigman vaak beschreven. In zijn vorige boek, de essaybundel Red ons van de dichters, bijvoorbeeld. Onder de titel ‘Voor geld en gratis drank’ schetste hij daarin hoe hij, omdat je aan het verkopen van dichtbundels niets verdient, probeert om nog iets van een inkomen bijeen te scharrelen door zijn werk voor te lezen aan mensen die er nauwelijks in geïnteresseerd zijn.
Ook in Mijn naam is Legioen, Wigmans eerste dichtbundel sinds veel te lange tijd, is er die dichtersdepressie. Daar begint het mee althans, maar wie verder leest, leest meer. Door bouke vlierhuis.

In ‘Medelijden met de lezer’ is de depressie bepalend:

En dit gedicht dat geen gedicht wil zijn,
dat op zijn rug ligt en geen daglicht krijgt,
in godsnaam, wat moet ik ermee? Geef toch toe
dat je steeds stroever woorden aan elkaar reeg,
toen moe werd van je delicate geest,

toen medelijden met de lezer kreeg.

Maar depressie, hoe mooi verwoord ook, gaat uiteindelijk vervelen en toen ik de recensies van Mijn naam is Legioen las, die bijna allemaal het openingsgedicht ‘Tot mijn pik’ citeerden, was ik bang dat deze bundel zou kunnen gaan opbreken.

Het leven is niet alleen balen

Bij het lezen van Red ons van de dichters had ik namelijk nogal eens de neiging tegen Wigman te schreeuwen: ‘O.K.! We snappen het! Het leven is balen. Dichter zijn is balen. Get over it.’ Maar dat heb ik bij deze bundel helemaal niet. Dat komt omdat, in tegenstelling tot wat ik uit de recensies begreep, dit helemaal geen depressie-bundel is. Sterker nog, alleen de eerste afdeling van Mijn naam is Legioen bevat veel zelfbeklag, en dat is zo prachtig in een strakke vorm gezet dat het niet irriteert maar je juist voor de dichter inneemt.
Voor wie het wil lezen is er ook genoeg ironie en zelfrelativering te vinden, trouwens. Zoals wanneer Wigman zich in het gedicht ‘Aan een man in de supermarkt’ vereenzelvigt met ‘een man, klein, dik, met onbemand gezicht / die keek alsof hij Ron of Ruud moest heten’.

Een donkere maar scherpe bril

Er zijn nog vier afdelingen waarin Wigman het over veel meer heeft. Hij bekijkt ons land en analyseert onze toestand aan de hand van onze consumptiedrift (met bijbehorende afvalbergen), onze religieuze instincten en onze seksuele driften.
Wigman ziet de wereld door een donkere bril, maar hij ziet de wereld ook heel scherp. En wat hij ziet legt hij vast in gedichten met een klassiek uiterlijk, vaak met vier strofen van vier, vier, drie en twee regels. Rijmen doen de gedichten ook vaak, maar onnadrukkelijk: ‘In elkaar, uit elkaar. De daad heet het. / Zo tuur je maar wat naar bewegend vlees. / Je veegt je zaad op en vergeet het.’
Het gedicht ‘Openbaring in de H&M’ begint met de regel ‘Ze kwam hier om een nieuw gezicht te kopen’. Dan heb je alles: depressie en transcendentie, hemel en bagger, cynisme en liefde.

Openbaring in de H&M

Ze kwam hier om een nieuw gezicht te kopen.
Betaalbaar leek het niet. Een jurk dan maar.
                            Zo kwam ze in
een pashok waar ze een psychose kreeg.
Wat het het licht? Haar huid? Dat spookgezicht?

Alsof ze door de dood was aangerand,
zo stond ze daar, haar borst beroofd van lucht.
                            En denkend aan
de dood hing ze verdoofd haar jurk terug.
De kassa’s aten geld op. Niets ging stuk.

Toen zag ze in een flits van duisternis
alle eeuwen dat zij niet geboren was, licht
                            en kalm werd ze,
zo kalm als poppenhaar. Weia, weiala,
walla. Ze had nog ogen. Ging toen maar.

De verdoemden

Ja, liefde. In de grond is Wigman een dichter met een diepe liefde voor het mensdom, voor het individu dat vermalen wordt tussen de druk van de maatschappij enerzijds en de eigen driften anderzijds. Niet voor niets refereert de titel van de bundel aan het evangelie van Marcus, waarin een verdoemde tegen Jezus zegt: ‘Mijn naam is Legioen, want wij zijn velen.’ Wigman wil niet alleen zijn eigen ellende verwoorden, hij wil spreken voor alle verdoemden. Voor ons.

Aan de gedichten die hij schreef voor Amsterdamse ‘eenzame uitvaarten’ is te zien dat die taak hem op het lijf geschreven is. Waar anders past Wigmans mengsel van inlevingsvermogen en zwartgalligheid zo goed als in een gedicht voor een eenzame dode?

Daar heeft die man gelegen, dag en nacht -
na tachtig kranten vond men hem, plat, zwart,
met op zijn borst de laatste resten van een kat.

[…]

Je bent er niet. En mocht ik niet goed kijken,
soms denk ik aan die ziel die drie hoog dood lag,
hoe daar een metgezel maar zwierf en kwijnde,

toen heel zijn vacht tegen een borst aan vlijde.

Niks ‘medelijden met de lezer’. Deze gedichten gaan iedereen aan. Ze zijn perfect en moeten veelvuldig gelezen worden. Kan iemand Wigman voor deze bundel een grote poëzieprijs geven?

Bouke Vlierhuis is schrijver, dichter, recensent, columnist.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum