Recensie: Een grillig soort schoonheid

12 mei 2012 , door Simone van Saarloos
| | |

‘De beginzin dicteert hoe het verhaal verdergaat’, schrijft Xandra Schutte in het nawoord van de postuum verschenen verhalenbundel van Doeschka Meijsing. En Het kauwgomkind staat vol met perfecte beginzinnen.
Een mooi begin is in zekere zin ook gevaarlijk, ‘omdat het begin van de dingen het eind in zich draagt’. Meijsing belichaamt die waarheid: nog voor het titelverhaal af was, overleed zij. ‘Het kauwgomkind’ bleef onvoltooid.  Drie verhalen, ‘De oude man & het zwijgen’, ‘De kinderen’ en ‘Een cadeautje hoort erbij’, waren wel al klaar voor de bundel, de overige negentien verhalen in Het kauwgomkind zijn eerder verschenen. Door simone van saarloos.

Eigenzinnige logica

Het zijn niet alleen de beginzinnen die steeds weer een universele waarheid lijken te verkondigen. Meijsing schrijft zo stellig dat haar zinnen soms filosofische axioma lijken. Maar eenduidig zijn die principes niet, want ondanks zekerheden als ‘Tijd is het besef van verloren gaan’ en ‘Missen is heviger dan hebben’, is de mens grillig. Wij mennen twee paarden die in tegengestelde richting stormen, we koersen tussen gevoelens in: ‘Het was op een regenachtige ochtend in oktober dat ik wakker werd uit een heerlijke slaap met een heerlijke droom en dit godsgeschenk beantwoordde met een spontante huilbui.’ Zelfs de heerlijkheid en het gulle gemoed van God kunnen onverklaarbare tranen niet voorkomen. Meijsing toont dat de grilligheid van het bestaan juist de logica ervan is.

Die eigenzinnige logica ligt in elke perfecte beginzin besloten: ‘De kinderen hielden heus van elkaar.’ Met zo een onheilspellend ‘heus’ begint het verhaal ‘De kinderen’, waarin een moeder haar gezin verlaat om op even onbeduidende wijze weer terug te keren.

Of ‘Aan mijn hoeden meet ik mijn succes’: een vrouw verliest haar man die bokser is aan de vuisten van een ander in de ring. De weduwe die om haar hoeden wordt bemind broedt op een wraak die veel langer moet duren dan de tien beslissende tellen op de mat.

Hoe de beginzin het verloop precies dicteert is moeilijk uit te leggen, maar aan de wijze waarop Meijsing gebeurtenissen en gedachten aan elkaar verbindt, vaak zonder uitleg, maar met een vanzelfsprekende stelligheid alsof het niet anders kan, confronteert zij de lezer met de mogelijkheden die in fictie besloten liggen. Mogelijkheden die geen behoefte hebben aan uitleg of psychologische duiding, maar die bestaan bij de gratie van een kundig verhalenverteller die een doel voor ogen heeft.

De leegte bezweren

Ergens staat: ‘Ik had wel mijn omstandigheden veranderd, maar niet mijn lot.’ Doordat Meijsing het veelal tragische, maar licht absurde lot van haar personages doorziet, lijken de verhalen, ook wanneer deze in eerste instantie niet voor dezelfde bundel zijn bedoeld, met elkaar verbonden. De relatie van de ik-verteller met haar beste vriend en de hond, de liefde voor het schaken, Socrates en Borges spelen herhaaldelijk een rol. En wie Het kauwgomkind van begin tot eind (of achterstevoren) leest, ziet dat de bundel zich rond breit. Zo keert een verhaallijn rondom de onopgemerkte blindheid van een hoteleigenares terug bij een boze oude man: ze zijn allebei te trots om hun omgeving te vertellen over hun sluipende gezichtsverlies.

Maar ook het kind speelt een centrale rol, en dan vooral het moment waarop het kind haar onschuld verliest. Daar gaan geen wereldschokkende gebeurtenissen aan vooraf. Een gewone, familiaire activiteit biedt genoeg confrontatie. Zo is er het kind dat naar het circus gaat en daar een klein paard – ‘zeg maar van het formaat van mijn eigen ziel’– rond ziet draven. De ouders bezweren dat er helemaal geen paardje was, maar de jonge ik heeft ‘in het paardje de Absolute Leegte herkend.’

Vertellen, duiden en denken bezweren de leegte. Een blonde jongen probeert zijn verlangens te verwoorden. Hij doet dat wanneer niemand hem hoort, wanneer hij door het bos moet fietsen om bij de stad te komen:

'Het is de moeite waard om na te denken over de mogelijkheid om stadsbossen groter te maken dan ze zijn. Dan zou de jongen de gelegenheid hebben gehad om zijn gedicht af te maken.'

Het bos lijkt in deze bundel vooral een metafoor voor wat Literatuur – met een hoofdletter L, dat vindt de verteller, lid van een Plato-clubje en niet vies van grootspraak, vast niet teveel van het goede – kan zijn: een verwoording van de Absolute Leegte die daardoor niet alleen leeg is, maar ook vol. En toch weer niet te vol om de ‘windvlaag’ te voelen die ons streelt met dat wat het leven waardevol maakt: de schoonheid. Met een hoofdletter S als het aan Plato ligt.

Ook de oude, zwijgende man wenst ‘Meer bos. Meer bos.’ Meer Meijsing, meer Meijsing, meer gelegenheid om haar poëtisch proza af te maken, zou ik wensen. Nieuw werk zal er niet verschijnen, herlezen is de enige optie – voorlopig vult dat de leegte.

Simone van Saarloos studeert literatuurwetenschap en filosofie, en is redacteur bij Recensieweb, waar deze recensie ook zal verschijnen.

pro-mbooks1 : athenaeum