Recensie: Een mooie kluif die vraagt om uitbening

30 november 2015 , door Bart van den Bosch
| | | |

Eind oktober promoveerde Chris van der Heijden, hij van het spraakmakende Grijs Verleden (2001) aan de Universiteit van Amsterdam op een studie naar de ontwikkeling van beeldvorming over de Tweede Wereldoorlog in de publieke opinie. Een dergelijk overzicht was niet eerder geschreven en Van der Heijden legt in ruim negenhonderd pagina's een kluif neer waar historici zich de komende jaren in kunnen vastbijten. Een indrukwekkende prestatie zou je zeggen. Desondanks worden Dat nooit meer en zijn auteur opnieuw achtervolgd door controverses. Hoe terecht is dat eigenlijk? Door bart van den bosch.

N.B. Zie ook onze voorpublicatie van dit boek in de Nacht.

Chris van der Heijden pleitte in zijn essayistische Grijs Verleden, in navolging van Hans Bloms inaugurele oproep uit 1983, voor het loslaten van het allesoverheersende goed-foutperspectief waar het geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog betrof, voor een nuancering van de morele beoordeling van de periode '40-'45 in Nederland. Volgens Van der Heijden deed het zwart-witdenken de periode en het handelen van mensen in die tijd geen recht. Zwart-witdenken diende te worden vervangen door het denken in grijsschakeringen, waarmee hij uitdrukkelijk niet bedoelde te zeggen dat er geen onderscheid mogelijk zou zijn tussen beter of slechter handelen. Een storm van protest viel hem ten deel. Een van de belangrijkste verwijten die Van der Heijden gemaakt werden, was dat zijn relativering van de absolute morele categorieën het nationaalsocialistische ideeëngoed zou vergoelijken of antisemitisme in de hand zou werken.

In Dat nooit meer werkt Van der Heijden de ideeën van Grijs Verleden met veel meer distantie en veel beter gedocumenteerd uit. Hij probeert de, zoals hij het zelf omschrijft, mistige, amorfe publieke opinie vanaf mei 1945 tot heden in kaart te brengen en aannemelijk te maken dat in deze periode verschillende interpretaties van de oorlog elkaar afwisselden. Natuurlijk gebeurde dit niet aan de hand van scherp afgebakende cesuren. Zoals het een dikke mist betaamt, constateert Van der Heijden dat er van veel overlap en geleidelijkheid sprake was. Niettemin onderscheidt de auteur in de ontwikkeling van de beeldvorming over de oorlog sinds 1945 vier fases. De eerste jaren na de bevrijding overheerste een strak, op de opvattingen van Wilhelmina en de regering in ballingschap voortbouwend, en bijna mythisch beeld over de jaren van bezetting. Het Nederlandse volk had het wrede Duitse bestuur vastberaden over zich heen laten komen en waar mogelijk verzet gepleegd. Slechts een kleine groep van collaborateurs had zich met de vijand ingelaten. Zij zouden gestraft worden.

De praktijk bleek echter weerbarstiger: bij de Bijzondere Rechtspleging en de voorgenomen zuiveringen van maatschappelijke sectoren als de media, het openbaar bestuur en het onderwijs stuitte men telkens weer op nuanceringen, onduidelijkheden en dubbelzinnigheden. Hierdoor was het onmogelijk het simplistische Londense goed-foutschema toe te passen. De tweede fase kenmerkte zich volgens Van der Heijden dan ook door een veel genuanceerdere, en in kringen van het voormalig verzet verbitterde, interpretatie van de oorlog in de jaren vijftig. Het besef van de complexiteit van het dagelijks (over)leven tijdens de bezetting, gekoppeld aan het wederopbouw adagium 'niet lullen, maar poetsen' zorgde voor een aanmerkelijk 'grijzere' publieke opinie dan daarvoor of daarna.

In de jaren zestig verschaft Loe de Jongs tv-serie De Bezetting de publieke opinie een idioom waarin het goed-foutdenken weer centraal staat. Op de houding van het verzet tegen de bezetter werd zware nadruk gelegd, hetgeen goed aansloot bij de rebelse houding die de babyboomers tegen het gevestigd gezag aannamen. 'Dat nooit meer' werd steeds vaker als belangrijkste les van de oorlogsperiode getrokken. Verzet tegen autoriteiten was niet alleen geoorloofd, het werd als een democratische plicht beschouwd. De Jongs twaalfdelige magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1969-1991) leverde een wetenschappelijke nuancering - zeker in vergelijking met de tv-serie - en alom gerespecteerde fundering van dit denkschema aan. Vanaf eind jaren zeventig ontwaart Van der Heijden een bijstelling van het Jongiaanse beeld van de oorlog: Auschwitz werd steeds meer het morele ijkpunt dat de beeldvorming ging bepalen. 'Dat nooit meer' werd minder aan het verzet en steeds meer aan de Holocaust en het voorkomen ervan gekoppeld.

De kritiek die Chris van der Heijden ten deel viel (de evident onzinnige buiten beschouwing latend), betrof het wetenschappelijk gehalte van Dat nooit meer. Tijdens de verdediging van zijn proefschrift werd dit door twee leden van de promotiecommissie in twijfel getrokken, hetgeen overigens de toekenning van de doctorstitel niet verhinderde. Het verwijt van onwetenschappelijkheid verviel daarmee in formele zin. In praktische zin blijft het erg lastig om de wetenschappelijkheid van historisch onderzoek te bepalen. Natuurlijk zijn er methodologische criteria waaraan voldaan dient te zijn, en moeten de gebruikte bronnen binnen de grenzen van de academische betamelijkheid geïnterpreteerd worden. Binnen deze afbakeningen bepaalt de discussie tussen ter zake kundigen de historiografische geldigheid. Heeft Chris van der Heijden in deze evidente miskleunen gemaakt? Is zijn interpretatie van het eerste grote naoorlogse standaardwerk over bezet Nederland Onderdrukking en Verzet (1947-1953) onhoudbaar? Banaliseert hij de Holocaust? Relativeert hij alle morele categorieën weg? Gaat hij zich te buiten aan Loe-de-Jong-bashing? om maar een paar beschuldigingen aan te halen. Nou, nee. Betekent dit dat Dat nooit weer een baanbrekende, nieuwe bronnen ontsluitende en theoretisch gedegen onderbouwde studie is? Ook niet. Van der Heijden is de eerste die dat zal erkennen, sterker nog, in zijn inleiding geeft hij duidelijk aan wat voor boek de lezer kan verwachten. Van der Heijden wil op basis van een min of meer anekdotische, historisch-journalistieke vertelwijze laten zien hoe afzonderlijke delen van de Nederlandse samenleving na '45 afwisselend de oorlogsherinnering verbeeldden. Niet meer en niet minder. Dat nooit weer is een sterk geschreven, meestal goed beargumenteerd en prettig anekdotisch boek. Het is een mooie kluif die vraagt om uitbening. Wat wil een mens nog meer?

Bart van den Bosch is historicus en wetenschapsfilosoof.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum