Recensie: Grootse welsprekendheid in gevaarlijke tijden

30 november 2015 , door Piet Gerbrandy
| | | |

Mag politieke welsprekendheid worden beschouwd als een vorm van literatuur? In een tijdsgewricht dat, althans in Nederland, getekend wordt door hoogst onbeduidende sprekers als Jan Peter Balkenende, Agnes Kant en Geert Wilders, is het moeilijk voorstelbaar dat een politicus een reeks redevoeringen over actuele problematiek opzet en publiceert als literair monument in de traditie van grote en veelgelezen voorgangers. Kant is niet de nieuwe Troelstra of Domela Nieuwenhuis, en mocht ze subtiel naar deze kanonnen verwijzen, dan zou niemand weten over wie ze het heeft. Anders dan in Amerika, waar de beslissende redevoeringen van presidenten uit het verleden in het collectief geheugen gekoesterd worden, bestaat er bij ons geen retorische traditie van betekenis. Door piet gerbrandy.

N.B. Deze recensie werd voor het eerst in februari 2010 gepubliceerd. Vanaf 12 januari 2012 worden alle delen van de Loeb Classical tijdelijk in prijs verlaagd tot € 18,95.

Een charismatisch redenaar als Obama kan, zelfs zonder namen te noemen, citeren uit redes van Abraham Lincoln, John F. Kennedy en Martin Luther King en ervan uitgaan dat zijn gehoor de hint oppakt. Zijn tekstschrijvers zijn doorkneed in het vormen van fraaie zinnen met sterke beelden en een ritme dat in het geheugen blijft resoneren. Balkenende denkt en spreekt in tenenkrommende clichés, Kant snauwt, Wilders mokt, Pechtold wil steeds de leukste zijn en Halsema heeft een verkeerde ademtechniek. Dat hun verzamelde redevoeringen ooit in klaslokalen uitgespeld zullen worden, kunnen we rustig uitsluiten.

Toen consul Marcus Antonius na de moord op Caesar (15 maart 44) in Rome alle macht naar zich toetrok, zag Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.) daarin een kans om zijn in het slop geraakte politieke carrière weer op stoom te brengen. Tussen 2 september 44 en 21 april 43 hield hij een reeks redevoeringen die tot doel hadden het beleid en de persoon van Antonius genadeloos in de grond te boren. De veertien redes zijn de geschiedenis ingegaan als ‘Philippische redevoeringen’. Hoewel Antonius in april 43 het pleit verloren leek te hebben, wist hij in de maanden daarop zijn positie te verstevigen door het op een akkoordje te gooien met zijn jonge rivaal Octavianus, de erfgenaam van Caesar die zich later Augustus zou noemen. Onderdeel van hun pact was een lijst met lastige figuren die uit de weg geruimd moesten worden. Op 7 december werd Cicero door handlangers van Antonius vermoord, waarna zijn hoofd en handen op het spreekpodium op het Forum Romanum tentoongesteld werden.

De Philippica’s vormen het sluitstuk van Cicero’s indrukwekkende literaire nalatenschap, en er is alle reden om aan te nemen dat hij de reeks als een samenhangend geheel heeft geconcipieerd, zo niet in de periode waarin hij ze hield, dan toch achteraf, toen hij ze publiceerde. Cicero, die niet van oude adel was en zich als nieuwkomer (homo novus) een positie in de senaat had moeten veroveren, werkte vanaf het begin zorgvuldig aan de vormgeving van zijn imago als doortastend en onpartijdig staatsman. Na zijn consulaat in 63, dat eindigde met de (onwettige) terechtstelling van een aantal opstandige politici, besloot hij zijn twaalf beste redevoeringen uit dat jaar, waaronder de vier beroemde tirades tegen Catilina, als een samenhangend project te publiceren. Het aantal was niet toevallig gekozen, want sinds de vierde eeuw circuleerde er een corpus van twaalf redevoeringen die de Athener Demosthenes (384-322 v.Chr.) tegen de Macedonische koning Philippus II had gehouden. Door een vergelijkbare editie voor te bereiden wilde Cicero laten zien dat hij de Romeinse Demosthenes was, en Demosthenes gold sinds jaar en dag als de grootste Griekse redenaar aller tijden. Cicero veronderstelde terecht dat zijn lezers de verwijzing zouden weten te waarderen.

Bijna twintig jaar na zijn consulaat besefte Cicero dat hij wederom de gelegenheid kreeg zich als voorvechter van de Romeinse libertas (vrijheid) te afficheren, en uit zijn briefwisseling wordt duidelijk dat hij zijn redevoeringen tegen Antonius van meet af aan vergeleken heeft met de Philippica’s van Demosthenes. Dat betekent niet dat hij geregeld naar Demosthenes verwijst, maar de urgentie waarmee hij tegen het monster Antonius fulmineert doet bij vlagen sterk denken aan de wijze waarop Demosthenes de Atheners tot actie aanspoort. Als het inderdaad Cicero’s bedoeling is geweest een coherente verzameling Philippica’s te publiceren, ligt het voor de hand dat het er weer twaalf zouden zijn. Tegenwoordig wordt veelal verondersteld dat de eerste twee van de veertien Philippica’s niet tot de beoogde editie behoren, maar er later aan toegevoegd zijn omdat ze evenals de andere twaalf de politiek van Antonius tot thema hebben. De tweede, die tevens de langste is, werd overigens nooit uitgesproken. Het is eerder een schotschrift waarin Cicero zijn eigen, natuurlijk voorbeeldige, leven contrasteert met dat van zijn verdorven tegenstander.

Vreemd genoeg is het onderzoek naar de Philippica’s pas een jaar of twintig goed op gang gekomen, en nog steeds valt er veel werk te doen. Zo moet het definitieve boek over Cicero’s late stijl nog geschreven worden, en staat de analyse van het corpus als geheel nog in de kinderschoenen. Toen de Engelse latinist David Roy Shackleton Bailey (1917-2005), bij leven hoogleraar in Cambridge, Ann Arbor en Harvard, in 1986 zijn tweetalige editie van de Philippica’s publiceerde, vormde deze een impuls voor hernieuwde belangstelling. In 2007 verscheen een monumentale commentaar van Gesine Manuwald op zeven van de redevoeringen (Phil. 3-9, Walter de Gruyter, Berlin/New York), met een uitvoerige inleiding die voorlopig maatgevend zal zijn. Het is niet meer dan terecht dat de onvolprezen Loeb Classical Library nu met een nieuwe editie in twee delen komt.

Als basis voor deze uitgave dienen de tekst en de vertaling van Shackleton Bailey, die herzien werden door Manuwald en John T. Ramsey en voorzien van een stevige inleiding, een chronologisch overzicht, een bibliografie, korte inleidingen per redevoering en een uitvoerige index. De twee delen vormen samen een geheel, het heeft weinig zin slechts een ervan aan te schaffen.

Wie de fraai klinkende vertaling van Shackleton Bailey uit 1986 naast de Loeb legt, zal zien dat de verschillen niet groot zijn, al is er hier en daar gekozen voor een andere zinswending en is het oer-Britse ‘Commonwealth’ gelukkig ‘Republic’ geworden. Hier volgt een stevig allitererende en ritmisch sterke passage uit de vierde Philippica, op 20 december 44 gehouden voor de volksvergadering:

‘Put your shoulders to the wheel, Men of Rome, as you are doing. You have never been more united in any cause, never so strongly linked with the senate. Little wonder! It is not how we are going to to live that is at stake, but whether we are to live or to perish in agony and shame. Though death is indeed ordained by nature for all, a cruel and dishonorable death is generally warded off by courage, and courage is the badge of the Roman race and breed. Cling fast to it, I beg you, Men of Rome, as a heritage bequeathed to you by your ancestors! While all else is false and doubtful, ephemeral and inconstant, only courage stands firmly fixed with its very deep roots, which no violence can ever shake or shift from its place.’

Het is niet waarschijnlijk dat zulke woorden over de lippen van een Nederlands politicus zouden komen. Maar misschien is dat de prijs die wij betalen voor het voorrecht in een betrekkelijk veilig land te leven.

Piet Gerbrandy is classicus, dichter en criticus.

pro-mbooks1 : athenaeum