Recensie: Het historisme, een moeras

30 november 2015 , door Peter van Dam
| | | |

Wat is het belang van geschiedenis voor het heden? De Leidse historicus Herman Paul geeft in Het moeras van de geschiedenis een zelfkritisch en uitdagend antwoord, met een wrange bijsmaak.
Er is moed voor nodig om het historisme als thema bij het publiek onder de aandacht te willen brengen. Het onderwerp krijgt in de geschiedfilosofie weliswaar de nodige aandacht, maar kan buiten die kring de afgelopen jaren op weinig enthousiasme rekenen. Dat is wel eens anders geweest, al werd het altijd vooral door intellectuelen besproken. Ondanks het soms onnodige gebruik van jargon beschrijft Paul vlot hoe deze intellectuelen hun ideeën over het onderwerp met name voor de Tweede Wereldoorlog deelden met onder meer partijgenoten en werklieden. Door peter van dam.

Elke tijd zijn eigen norm(eloosheid)?

Het historisme is een Duits importproduct, concludeert Paul. Duitse wetenschappers debatteerden sinds het begin van de twintigste eeuw levendig over de gevolgen van een historische benadering van de werkelijkheid. Betekende de conclusie dat iedere tijd zijn eigen normen had, dat geen enkele norm absoluut gesteld kon worden? Was het legitiem om op basis van eigentijdse opvattingen over het verleden te oordelen, als in die periode andere zeden hadden gegolden?

Vooral in de theologie ging het debat gepaard met bewogen taferelen. Zo constateerde theoloog Ernst Troeltsch naar aanleiding van zijn observatie dat theologische waarheden door de geschiedschrijving werden gerelativeerd – ‘Meine Herren, es wackelt alles!’ – om vervolgens geëmotioneerd de vergaderzaal te verlaten.

Hoe het debat over het historisme vervolgens in Nederland verliep, reconstrueert Het moeras van de geschiedenis aan de hand van verschillende voorbeelden. En passant rehabiliteert het boek daarbij een reeks intellectuelen, die inmiddels vaak in de vergetelheid zijn geraakt. De meerwaarde daarvan ligt vooral in de schets van een levendige uitwisseling tussen intellectuelen en een breder publiek, die in het interbellum plaatsvond. De historische ontwikkeling van deze wisselwerking had meer expliciete aandacht verdiend.

Historisme als contemporain begrip

Paul hanteert in zijn studie een interessante begripshistorische benadering. Hij kiest geen eigen definitie van het historisme als uitgangspunt, maar onderzoekt hij hoe tijdgenoten het begrip hebben gebruikt. Die benadering heeft het voordeel dat een breed scala aan debatten de revue kan passeren. Het nadeel is dat deze verschillende discussies soms door niet veel meer wordt bijeengehouden dan het voorkomen van het woord ‘historisme’.

In de politiek dook in de eerste jaren na de oorlog de term ‘anti-historisme’ op. Die gebruikten tegenstanders van radicale vernieuwing van de samenleving om aan te geven dat zo’n vernieuwing te weinig rekening zou houden met de historische wortels van de samenleving, concreter: met de voor de oorlog opgebouwde belangen van hun eigen maatschappelijke organisaties. Wat verbindt dit antihistorisme met de aanval van historicus Maarten Brands op het historisme als een denkwijze van geschiedkundigen die niet over de geschiedenis wilden oordelen, die in een later hoofdstuk wordt besproken? In beide gevallen gaat de discussie over de betekenis van geschiedenis voor het heden, maar deze brug is bijzonder wankel.

In het afrondende hoofdstuk komen de verschillende lijnen echter weer samen. De debatten rond het historisme maken, zo Paul, deel uit van een ‘semantisch veld’, waarin tegen de ‘hoogmoed van de geschiedenis’ wordt gewaarschuwd. Hij ontdekt drie varianten van die hoogmoed: het idee dat de geschiedwetenschap de enige vorm van valide kennis over de werkelijkheid levert, de notie dat het verleden alleen bestudeerd zou mogen worden om dat verleden zelf beter te leren kennen en de opvatting dat het verleden geen vragen gesteld mag worden, die geen rekening houden met de historische context. Deze interessante conclusie gebruikt Paul als achtergrond om het belang van de geschiedwetenschap voor onze kennis van de wereld te relativeren: ook andere bronnen van kennis verdienen een plaats.

Te eenzijdig tegen historisme

Deze conclusie heeft een wrange bijsmaak. In de eerste plaats was meer aandacht voor de ontwikkeling van deze kritische visie op geschiedenis de moeite waard geweest: welke kritiek deed wanneer opgeld? Verbonden met die vraag had Paul dan ook meer aandacht kunnen besteden aan de posities die in dit ‘semantische veld’ met behulp van het begrip historisme werden verdedigd. Recente begripshistorische studies benadrukken immers dat begrippen ook gebruikt worden om machtsposities te onderbouwen of aan te vallen. Waarom en wanneer verzetten Nederlandse intellectuelen zich tegen de macht van de geschiedenis?

Uiteindelijk verzinkt Paul echter zelf in het moeras van het historisme. In zijn conclusie wijst hij eerst op het verzet tegen de hoogmoed van de geschiedenis, stelt vervolgens dat hem als historicus geen ‘applicatio’ van zijn onderzoek toestaat, om ten slotte te wijzen op het belang van andere dan historische kennis en van verwondering als drijfveer voor historisch onderzoek.

Juist om een dergelijke houding hebben historici als Brands historisten bekritiseerd: terwijl ze beweren dat het verleden op zijn eigen merites beoordeeld moet worden, kiezen historisten toch een maatschappelijke positie. Paul mag met alle recht waarschuwen voor een eenzijdige historische benadering van de werkelijkheid en zo ruimte claimen voor andere manieren om kennis over de wereld te vergaren. Het had echter juist in een boek over het historisme niet misstaan de argumenten voor die claim expliciet uit de doeken te doen.

Peter van Dam is historicus en docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef Staat van verzuiling (voorpublicatie), waarin hij het gangbare beeld van de recente Nederlandse geschiedenis als geschiedenis van verzuiling en ontzuiling als mythe aan de kaak stelt.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum