Recensie: Hoe God veranderde in de Tweede Kamer

30 november 2015 , door Peter van Dam
| | | | |

Het heden wordt vaak in één ademtocht ‘ontzuild’ en ‘geseculariseerd’ genoemd om de vermeende kloof met het verleden te onderstrepen. In de wetenschappelijke en in de populaire geschiedschrijving heeft dit zelfbeeld diepe sporen achtergelaten. Zo ook in het onlangs verschenen Hoe God verdween uit de Tweede Kamer. De ondergang van de christelijke politiek in Nederland. Daarin gaat Egenhard Meijering, voormalig lector aan de Universiteit Leiden, iets te kort door de bocht door te stellen dat christelijke politiek sinds de jaren zestig grotendeels uit Nederland verdwenen is. Door peter van dam.

De theoloog Arjo Nijk wantrouwde de door hem bestudeerde term ‘secularisatie’ al in 1968 in zijn proefschrift.  ‘Het is vrijwel onmogelijk een verhandeling te lezen of een gesprek te voeren over het geestelijke klimaat waarin wij verkeren, zonder dat termen als secularisering, seculariseren, geseculariseerd, secularisme, secularisatie daarin vroeger of later een rol spelen,’ verzuchtte Nijk toen. ‘Door velen wordt de term secularisatie aanvaard als de samenvattende typering van de veranderingen, die zich in onze wereld met name in godsdienstig opzicht hebben voltrokken.’

Veel onderzoekers hebben Nijk de afgelopen jaren in zijn wantrouwen gelijk gegeven. De geschiedenis van religie in de twintigste eeuw is geen eenzijdig verhaal van verlies en ondergang. De veranderende manieren waarop godsdienst wordt beleefd, geuit en naar maatschappelijk engagement wordt vertaald onttrekt zo’n verhaal aan het zicht. Zulk gezichtsbedrog zit echter diep in het zelfbeeld van Nederlanders ingebakken. In zijn boek onttrekt Meijering zich hier niet aan.

Het wel en wee van de christelijke politiek

Wat titel en inhoud betreft sluit Meijering aan bij Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd en bij de conventionele notie van een ondergang van het christendom. Meijering maakt in zijn voorwoord duidelijk hoe hij het werk van Mak nuanceert: In Jorwerd vinden nog maandelijks kerkdiensten plaats, God is er dus nog niet helemaal verdwenen. In dezelfde trant schildert hij in het vervolg het wel en wee van de ‘christelijke politiek’ in Nederland.

Meijering begint zijn geschiedenis bij het aantreden van het kabinet-Kuyper in 1901. De confessionele partijen die Kuyper in zijn regeringscoalitie verenigde deden in bijzondere mate een beroep op het christelijk geloof: ‘Voor de confessionelen zal belangrijk zijn om duidelijk te maken dat christelijk geloof meer is dan ethiek, dat de ethiek van een christen geworteld is in het geloof. Alleen dan onderscheidt een christelijke partij zich van een niet-christelijke,’ stelt Meijering. In het vervolg beschrijft hij uiteenlopende kamerdebatten waarin sindsdien de vraag naar het wezen van christelijke politiek ter discussie stond.

Sinds de jaren zestig verdween christelijke politiek zoals Meijering die definieert in de marge. Tegenwoordig belichamen alleen de ChristenUnie en de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) nog zijn ideaal van christelijke politiek. De opvolger van de grote katholieke en protestantse partijen, het Christen-Democratisch Appèl (CDA), schiet tekort. Het CDA bleef verwijzen naar de christelijke wortels van de partij. Echter, de ‘fundering daarvan in Gods openbaring in Jezus Christus, op het belang waarvan de christelijke partijen tot het begin van de jaren zestig altijd hadden gehamerd, speelde geen rol in de discussies,’ schrijft Meijering.

De hardnekkigheid van secularisering in het zelfbeeld van de huidige samenleving is haar acceptatie van een dergelijk verlies door voor- en tegenstanders. Meijerings studie illustreert hoe voorstanders van traditionele christelijke politiek de notie van secularisering op hun manier onderschrijven. Het staat immers allerminst vast dat God uit de Tweede Kamer verdwenen is. De term ‘christelijk’ kwam bijvoorbeeld in 1920 en in 1985 71 keer voor in de handelingen van de Tweede Kamer. Weinig partijen die vandaag de dag in het parlement zetelen ontkennen het belang van christelijke tradities voor hun politieke standpunten. De manier waarop ze dat doen sluit blijkbaar niet aan bij Meijerings eigen visie op christelijke politiek, maar dat hoeft geen reden te zijn ze als minder christelijk te bestempelen. Het is wel opvallend dat het directe beroep op de bijbel is afgenomen, maar dat staat niet gelijk aan het verdwijnen van christelijke politiek.

Grofmazige en op zichzelf staande analyse

Zeker op dit punt is het een gemis dat de bevindingen uit Hoe God verdween uit de Tweede Kamer niet worden gespiegeld aan de bestaande literatuur over dit onderwerp. Want die is er wel, vooral van Franse en Duitse onderzoekers, maar ook van Joep de Hart (Zwevende gelovigen (2011)), Rutger Zwart (Gods Wil in Nederland (1995)) en ondergetekende. Daardoor vindt Meijering geen aansluiting bij actuele vragen naar de transformatie van christelijke tradities, naar nieuwe vormen van christelijke politiek en naar de veranderende relatie van politieke partijen en andere maatschappelijke organisaties. Juist een dialoog met de bestaande analyses had dit boek ervoor kunnen behoeden tot een conventioneel verhaal te vervallen. Overdreven schools komt het boek bovendien over waar de auteur de lopende tekst onderbreekt om de vraagstelling van een afzonderlijke hoofdstuk ook nog eens gecursiveerd weer te geven.

Wel maakt dit boek tussen de regels duidelijk dat wat christelijk is, steeds omstreden was. De debatten om de invulling van dit etiket bieden zicht op de uiteenlopende ideeën van parlementariërs over wat goede politiek zou zijn en over de manier waarop geloof en samenleving met elkaar verbonden zouden moeten worden. Meijering signaleert in zijn beschrijvingen een verschuiving in de richting van een ethische invulling van de relatie tussen christendom en politiek. Die analyse is treffend, maar erg grofmazig. Christelijke conservatieven, liberalen en sociaal-democraten hebben immers eeuwenlang verschillende ethische interpretaties van het christendom naar voren gebracht. Een meer gedifferentieerde analyse biedt Meijering waar het gaat over het sociaal-christelijke profiel van de ChristenUnie tegenover de nadrukkelijker met de bijbel argumenterende SGP.

Zo werpt Meijering voor toekomstige auteurs spannende vragen op. Hoe kan ethische christelijke politiek meer gedifferentieerd worden geanalyseerd? En wat is de verhouding van de ontwikkelingen in de politiek met de veranderingen op andere maatschappelijke terreinen?

Toekomstige auteurs doen er daarbij goed aan de in het boek geciteerde woorden van de liberale afgevaardigde Roessingh uit 1901 ter harte te nemen: ‘Uw christendom is nog niet het christendom, uw Christus nog niet de Christus en uw evangelie nog niet de Blijde Boodschap, uitgesproken in Bergrede en gelijkenis op Galilea’s heuvelen.’

Peter van Dam is historicus en docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef Staat van verzuiling (voorpublicatie), waarin hij het gangbare beeld van de recente Nederlandse geschiedenis als geschiedenis van verzuiling en ontzuiling als mythe aan de kaak stelt.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum